
Het heffingsrecht over een stamrechtuitkering van een in 2015 in Duitsland wonende Nederlandse ex-werknemer komt in beginsel aan Nederland toe. Dat is niet het geval als de ex-werknemer en zijn vroegere werkgever met de uitkering de bedoeling hadden een aanvulling op het pensioen overeen te komen.
Een ontslagen werknemer ontving van zijn ex-werkgever een ontslagvergoeding. De ex-werkgever stortte deze vergoeding in en lijfrentepolis. Het betrof een zogeheten gericht stamrecht. In de bijlage bij de polis was vermeld dat het ging om een stamrecht in de zin van artikel 11, eerste lid, letter g, Wet LB 1964 (oud). De man verhuisde in 2009 naar Duitsland en in het eerste kwartaal van 2015 ontving de man een uitkering. Daarop hield de verzekeringsmaatschappij loonbelasting in.
Komt het heffingsrecht aan Nederland of Duitsland toe?
In geschil bij Hof Den Bosch is of het heffingsrecht van de uitkering aan Nederland is toegewezen en of de verzekeringsmaatschappij terecht loonbelasting heeft ingehouden. Het heffingsrecht komt toe aan Duitsland als de uitkering kwalificeert als pensioen of een aanvulling daarop. Ook komt het heffingsrecht aan Duitsland toe als de uitkering voorziet in een aanvulling op het levensonderhoud van de ex-werknemer.
Ex-werknemer toont aanvulling op levensonderhoud niet aan
Het hof oordeelt dat in de correspondentie tussen de ex-werknemer en zijn vroegere werkgever geen aanwijzingen zijn te vinden dat de ontslagvergoeding een aanvulling is op het pensioen. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de uitkering voorziet in het levensonderhoud na het ontslag. De ex-werknemer heeft evenmin aannemelijk kunnen maken dat hij geen nieuwe baan zou kunnen vinden na het ontslag. Bovendien zijn de uitkeringen volgens de polis gedaan op basis van het stamrechtartikel (artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet LB 1964 oud). Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de uitkering was afgestemd om te voorzien in het levensonderhoud na het ontslag of als aanvulling op het pensioen. Het hof is van mening dat het heffingsrecht dan volgens het belastingverdrag met Duitsland aan Nederland toekomt. De verzekeringsmaatschappij heeft daarom terecht loonheffingen ingehouden.
Wet: art. 11 lid 1 letter g Wet LB 1964 (oud) en art. 10 en 12 van het Belastingverdrag met Duitsland (oud)
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 januari 2020 (gepubliceerd 22 januari 2020), ECLI:NL:GHSHE:2020:133
Geef een reactie