Onder verwijzing naar het arrest van 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128, heeft het hof de beslissing van Rechtbank Noord-Holland vernietigd. De rechtbank vond dat de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak pas eindigde nadat de rechtbank uitspraak had gedaan.
Een man liet zijn aangifte inkomstenbelasting verzorgen door derde. De Belastingdienst was een onderzoek gestart naar de handelwijze van die derde. Gebleken was dat er een verhoogd risico op onjuistheden in de door A verzorgde aangiften zat. De man kreeg daarom ook een navorderingsaanslag omdat het bedrag aan levensonderhoud kinderen te hoog was. De Belastingdienst corrigeerde de aangifte met € 500. De man maakte succesvol bezwaar, omdat de inspecteur de aanslag had opgelegd in strijd met het correctiebeleid. Toch ging de man in beroep, omdat hij het niet eens was met de kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van immateriële schadevergoeding (IMSV) vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn gaat volgens de rechtbank in als de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt als in de procedure over het fiscale geschil is beslist en alle daarmee samenhangende kosten is beslist. De inspecteur is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
Bij Hof Amsterdam is de hoogte van de IMSV in geschil. Meer in het bijzonder wanneer de redelijke termijn eindigt waarbinnen uitspraak moet worden gedaan.
Oordeel hof
Het hof is van mening dat voor de man de spanning en frustratie over de afloop van zijn fiscale geschil is geëindigd toen de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Vanaf dat moment bestaat volgens het hof dan ook geen recht meer op een IMSV. Het hof verwijst voor zijn oordeel naar het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1128). Zie over dit arrest, ‘Geen spanning meer na brief over tegemoetkoming aan bezwaar’.
Geef een reactie