De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 de uitgangspunten geformuleerd om tot vaststelling van het werkelijke rendement in box 3 te komen.
Voor het jaar 2017 heeft een belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gehad. De aanslag vermeldt een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 47.811.
Oordeel hof
Bij het hof was de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in geschil. Het hof heeft bepaald dat het werkelijke rendement op het vermogen € 36.000 bedroeg. De staatssecretaris is tegen dit oordeel in cassatie gegaan.
Oordeel Hoge Raad
In het Kerstarrest (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, NTFR 2022/37) is beslist dat het forfaitaire stelsel van box 3, zoals dat sinds 1 januari 2017 van toepassing was, in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP. Om aan de getroffen belastingplichtigen tegemoet te komen, is de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet) tot stand gekomen. Die wet kent eveneens een stelsel van heffing gebaseerd op een forfaitaire berekening van het rendement op box 3-vermogen. In het onderhavige arrest komt de Hoge Raad tot de conclusie dat ook de Herstelwet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP als het in die wet voorziene forfaitaire stelsel leidt tot een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement. Daarbij is niet van belang hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire en werkelijke rendement. Het vorenstaande geldt ook voor de Overbruggingswet box 3 die op 1 januari 2023 in werking is getreden.
Uitgangspunten vaststellen werkelijk rendement box 3
Wat betreft het vaststellen van het werkelijke rendement heeft de Hoge Raad de volgende regels geformuleerd:
- Het werkelijke rendement op het gehele box 3-vermogen dient in aanmerking te worden genomen;
- Zonder aftrek van het bedrag aan heffingsvrije vermogen;
- Het werkelijke rendement betreft het saldo van positieve en negatieve resultaten van de verschillende vermogensbestanddelen in enig jaar;
- Daarbij worden alle vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die de belastingplichtige in de loop van het jaar heeft gehad, en dus niet alleen de vermogensbestanddelen die men op de peildatum had;
- Het nominale rendement is uitgangspunt, dus zonder rekening te houden met inflatie;
- Geen rekening wordt gehouden met positieve of negatieve rendementen in andere jaren;
- Niet alleen getrokken voordelen, zoals rente, dividend en huur, worden in aanmerking genomen, maar ook positieve en negatieve waardeveranderingen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd;
- Geen rekening wordt gehouden met kosten;
- Bij de vaststelling van het werkelijke rendement op schulden kan wel rekening worden gehouden met daarop betrekking hebbende renten;
- Op de belastingplichtige rust de last om de omvang van het werkelijke rendement te bewijzen;
- Rechtsherstel wordt geboden door de belastingaanslag zo ver te verminderen dat alleen nog belasting in box 3 wordt geheven over het werkelijke rendement.
Verder heeft de Hoge Raad nog enige regels geformuleerd over voorkoming van dubbele belasting bij bezittingen in het buitenland.
Zie ook: Hoge Raad 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:813, 23/00989 en ‘HR: Wet rechtsherstel box 3 is ook discriminerend’
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001, Wet rechtsherstel box 3, Overbruggingswet box 3, art. 14 EVRM en art. 1 EP
Geef een reactie