In cassatie kan niet worden onderzocht of de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 EP EVRM. Ten tijde van de uitspraak door het hof gold voor deze rechtsvraag namelijk dat die was aangewezen voor massaal bezwaar.
Een man had voor 2017 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.651. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedroeg € 8.841. Het box 3-vermogen van de man en zijn echtgenote bestond voor € 210.430 uit bank- en spaarrekeningen en voor € 268.000 uit een onroerende zaak. De man maakte tevergeefs bezwaar tegen de aanslag. Nadat hij ook bij de rechtbank tevergeefs beroep had ingesteld, ging de man in hoger beroep bij Hof Amsterdam.
Oordeel hof
Bij het hof was in geschil of de belastingheffing over het box 3-vermogen in 2017 op stelselniveau voor de man in strijd komt met artikel 1 EP EVRM (massaalbezwaarprocedure). Ook is in geschil of de vermogensrendementsheffing een individuele en buitensporige last oplevert. Het hof oordeelde dat het geschil dat in de massaalbezwaarprocedure aan de orde is, niet in de procedure bij het hof aan de orde kan komen. Ten aanzien van de individuele en buitensporige last oordeelde het hof dat dit niet aan de orde was. De man hoefde niet in te teren op zijn vermogen om de vermogensrendementsheffing te kunnen voldoen.
Oordeel Hoge Raad
Ten aanzien van een vóór 4 februari 2022 gedane uitspraak van de rechter blijft de beperking uit het arrest van 2 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:963) volgens de Hoge Raad onverkort gelden. Over zaken waarover een feitenrechter vóór de uitspraak op het massaal bezwaar (4 februari 2022) moet beslissen, mag hij geen rekening houden met de collectieve uitspraak op bezwaar. In cassatie kan alleen het oordeel inzake het individuele bezwaar worden onderzocht. Het hof heeft volgens de Hoge Raad bij de beoordeling van de individuele buitensporige last in deze zaak, de juiste maatstaf aangelegd.
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001 en art. 25c AWR
Verdrag: art. 1 EP EVRM
Geef een reactie