De Hoge Raad acht zijn uitleg van het begrip verbouwing volledig in lijn met rechtspraak van het Hof van Justitie EU.
Een bv heeft aandelen verkregen in een OZB-rechtspersoon. Volgens hof Amsterdam (NTFR 2024/1298) is de samenloopvrijstelling hierop niet van toepassing, omdat het bij die rechtspersoon in bezit gehouden gebouw niet een vervaardigd goed is in de zin van de omzetbelasting. De verbouwingswerkzaamheden hebben volgens het hof niet geleid tot in wezen een nieuw gebouw, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad over het criterium ‘in wezen nieuwbouw’. Zie over de uitspraak van hof Amsterdam ook: ‘Dure verbouwing maakt nog geen nieuwbouw’.
Twijfels aan uitleg van de Hoge Raad
In cassatie stelt de bv dat de Hoge Raad het criterium ‘in wezen nieuwbouw’ verkeerd toepast. De bv verwijst hierbij naar jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ). De Hoge Raad is het hier niet mee eens. Volgens de Hoge Raad is zijn uitleg van art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 in lijn met de BTW-richtlijn. Deze richtlijn geeft lidstaten de ruimte om voorwaarden te stellen voor het criterium ‘eerste ingebruikneming’ bij verbouwingen van oude gebouwen. De Hoge Raad houdt hierbij rekening met de uitleg van het begrip ‘verbouwing’ zoals omschreven in punt 26 van het arrest Promo (HvJ 9 maart 2023, C-239/22). De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep.
Wet: art. 15 lid 1 onderdeel a WBRV, art. 11 lid 1 onderdeel a onder 1oWet OB 1968 en art. 12 lid 2 en art. 135 lid 1 letter j BTW-richtlijn
Bron: Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:157, 24/02923
Geef een reactie