De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de inspecteur op basis van bewijsvermoedens mag terugrekenen om verzwegen bedragen of inkomsten te schatten. Dit geldt ook buiten het geval van omkering van de bewijslast.
Een vrouw had sinds 1984 een rekening bij een Zwitserse bank. Die rekening had zij voor de Nederlandse Belastingdienst verzwegen. Na haar overlijden in 2017 erfden haar zonen de rekening. In 2004 had de vrouw het geld op de rekening geschonken aan haar zonen. In haar aangiften 2001 tot en met 2003 had de vrouw niets van de Zwitserse bankrekening aangegeven. De inspecteur had na het overlijden van de vrouw aan haar zonen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003 opgelegd. Het inkomen uit sparen en beleggen van erflaatster was daarbij gecorrigeerd vanwege het niet aangegeven buitenlands vermogen. De inspecteur was voor de berekening van die correcties, met terugrekening, uitgegaan van het in juli 2004 aanwezige saldo op de Zwitserse bankrekening van € 414.000. Ook ging hij uit van een (verondersteld) jaarlijks rendement van 5%.
Oordeel hof
Hof Den Haag oordeelde dat de inspecteur ook in gevallen zoals hier met gebruik van bewijsvermoedens kan voldoen aan zijn bewijslast. Gezien de omvang van het in juli 2004 aanwezige vermogen, is de hoogte van de door de inspecteur gehanteerde correcties aannemelijk volgens het hof.
Hoge Raad: werken met bewijsvermoedens is toegestaan
Na het door de zonen ingestelde cassatieberoep heeft A-G IJzerman (ECLI:NL:PHR:2020:1122) conclusie genomen. De vraag is of de inspecteur gebruik mag maken van bewijsvermoedens om bedragen terug te rekenen die op een verzwegen Zwitserse bankrekening gestaan moeten hebben. Ook als daarvoor geen verzwaarde bewijslast geldt. De A-G heeft de zienswijze van het hof bevestigd en de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep ongegrond te verklaren. De Hoge Raad heeft het advies van de A-G opgevolgd. Het door de zonen ingestelde cassatieberoep is ongegrond verklaard op grond van artikel 81 lid 1 Wet RO.
Wet: art. 27e AWR
Meer informatie: Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:246, 19/05499
Geef een reactie