De opgenomen maand- en jaargrenzen in de vrijwilligersregeling in de Wet op de loonbelasting en de Wet inkomstenbelasting zien op het totaal van de vergoedingen, dus met inbegrip van de onkostenvergoedingen.
Een man was in 2016 vrijwilliger voor een politieke partij. Hij ontving daarvoor een vergoeding van in totaal € 1.795. Die vergoeding bestond voor € 1.495 uit presentiegeld en € 300 onkostenvergoeding. In zijn aangifte IB/PVV 2016 gaf de man een bedrag van € 1.730 als netto resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven: de vrijwilligersvergoeding van € 1.795 verminderd met € 65 kosten. Ook gaf hij een bedrag aan te verrekenen loonheffing aan van € 5.462, waarvan € 4.270 ingehouden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dat bleek niet het geval. In geschil bij Hof Den Haag was of de vrijwilligersregeling van toepassing was. Ook was in geschil of de man vertrouwen mocht ontlenen aan de voorlopige aanslag die naar aanleiding van de aangifte was opgelegd.
Oordeel Hof Den Haag
De man meende dat de ontvangen vergoeding geheel was vrijgesteld omdat de vrijwilligersregeling daarop van toepassing was. De vrijwilligersvergoeding was volgens de vrijwilliger slechts € 1.495, zijnde € 1.795 verminderd met € 300 onkostenvergoeding. Het hof was het niet eens met deze zienswijze. Gezien de wet en de totstandkomingsgeschiedenis van de vrijwilligersregeling moet ervan worden uitgegaan dat de daarin opgenomen maand- en jaargrenzen zien op het totaal van de vergoedingen, inclusief kostenvergoedingen. Het in totaal door de vrijwilliger ontvangen bedrag van € 1.795 overschreed het maximumbedrag van € 1.500 (bedrag 2016) en overschreed die grens dus. De man kon dus de vrijwilligersregeling niet toepassen. Hij had nog wel recht op een hogere kostenaftrek.
Belastingdienst heeft niet onzorgvuldig gehandeld
De man vond ook dat de inspecteur onzorgvuldig had gehandeld en hij mocht vertrouwen op de opgelegde voorlopige aanslag na het indienen van zijn aangifte. De inspecteur mocht volgens het hof echter vertrouwen op de door de man verstrekte gegevens. Dat later bleek dat de SVB geen loonheffing had ingehouden, maakte dat oordeel niet anders. Dat de vrijwilliger stelt dat hij vertrouwen heeft ontleend aan het volgen van zijn aangifte bij het vaststellen van een voorlopige aanslag heeft het hof van de hand gewezen. De inspecteur is niet gehouden een onjuiste voorlopige aanslag te volgen en de gang van zaken leidt niet tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard (art. 80a Wet RO).
Wet: art. 9.2 en art. 3.96, onderdeel c Wet IB 2001, art. 15 AWR en art. 2, lid 6 Wet LB 1964 (tekst 2016)
Bron: Hoge Raad 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1726, 21/00962
Foto: fotografiekb / Shutterstock.com
Masterclass Wegwijs in de Loonbelasting en werkkostenregeling
Kennis en begrip van wet- en regelgeving rondom loonheffing is onmisbaar. In deze cursus worden de hoofdbeginselen van de loonheffing opgefrist en verder uitgediept.
Geef een reactie