Periodieke giften zijn giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen. Deze uitkeringen aan instellingen of verenigingen moeten eindigen uiterlijk bij overlijden van de schenker. Rb. Zeeland-West-Brabant oordeelt dat ‘overlijden’ het overlijden van één persoon kan zijn, maar ook het overlijden van de langstlevende van meerdere personen.
Een echtpaar schonk aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) een periodieke uitkering van jaarlijks € 50.000. Het echtpaar voldeed de termijnen telkens per 31 december van het jaar. De eerste termijn eind 2011, de laatste op 31 december 2015. In de akte stond de bepaling dat de verplichting tot schenking zou vervallen na vijf jaar of door het overlijden van de langstlevende van de man of de vrouw.
Periodieke gift?
In geschil bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of de periodieke uitkering in 2012 kwalificeerde als een periodieke gift. Het echtpaar stelde dat men periodieke uitkeringen minimaal vijf jaar moet doen. De verplichting tot schenking moet uiterlijk eindigen bij het overlijden, zonder dit te beperken tot het leven van één belastingplichtige. Volgens de inspecteur moet men bij afhankelijkheid van de gift van meerdere levens de wezenlijke onzekerheid wel toetsen. De sterftekans van 0,03% is lager dan 1%. Dus voldoet de periodieke schenking niet aan de voorwaarden volgens de inspecteur.
Wettekst en wetsgeschiedenis geven geen uitsluitsel
Uit de wet blijkt volgens de rechtbank niet bij welk overlijden de uitkeringen moeten stoppen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever met het vereiste van de vijfjaarstermijn geschillen heeft willen voorkomen. Met name over de vraag of sprake is van wezenlijke onzekerheid. Volgens de wet en de wetsgeschiedenis moet men een periodieke gift minimaal vijf jaar uitkeren. De verplichting tot uitkering moet vervallen bij het overlijden. Zowel de wettekst als de wetsgeschiedenis dwingen niet onder overlijden slechts te verstaan het overlijden van alleen de belastingplichtige. De gift is volgens de rechtbank een periodieke gift en is integraal aftrekbaar. Daaraan doet niet af, dat de sterftekans slechts 0,03% bedraagt.
Wet: art. 6.34 en 6.38 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 december 2019 (gepubliceerd 28 februari 2020), ECLI:NL:RBZWB:2019:5777
Geef een reactie