De staatssecretaris bericht dat op 1 juli 2021 binnen de OESO een akkoord is bereikt over een internationaal belastingsysteem dat past binnen de 21e eeuw. Ook is overeenstemming bereikt over een wereldwijde minimumbelasting.
Op 1 juli 2021 hebben 130 van de 139 landen binnen de OESO zich in hoofdlijnen akkoord verklaard over een nieuw raamwerk voor de internationale belastingheffing. Dit akkoord steunt op twee pijlers.
Eerste pijler
De eerste pijler van het akkoord regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten tussen landen voor de grootste en meest winstgevende multinationals. Daaronder zijn een aantal grote digitale bedrijven. Doel is dat landen waar de multinationals klanten of gebruikers hebben meer winstbelasting kunnen heffen, ook als de multinational niet fysiek in een land aanwezig is.
Tweede pijler
De tweede pijler van het akkoord bevat afspraken over een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing. Door deze afspraken moeten multinationals altijd ten minste 15% aan winstbelasting betalen. Een dergelijk minimumniveau gaat belastingontwijking door internationale bedrijven en schadelijke belastingconcurrentie tussen landen tegen.
Voorwaarden toepassing eerste pijler
De eerste pijler zal gaan gelden voor bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan € 20 miljard en een winstmarge van meer dan 10%. Afgesproken is bij een succesvolle implementatie dat de omzetdrempel zal worden verlaagd naar € 10 miljard. Een uitzondering geldt voor natuurlijke hulpbronnen en gereguleerde financiële diensten. De vraag is wanneer een bedrijf voldoende binding heeft met een land, om dat land heffingsrechten te geven. Relevant voor het antwoord op die vraag is de aan dat land toerekenbare omzet. Als een bedrijf meer dan € 1 miljoen omzet behaalt in een land, dan heeft dat land voldoende nexus (band) met een bedrijf om te heffen. Het is een relatief lage drempel, zodat ook kleinere economieën kunnen profiteren van de nieuwe maatregelen. Onderzocht wordt nog of een verlaagde drempel van € 250.000 moet gelden voor ontwikkelingslanden.
Nieuwe afspraken vergen nieuwe manieren van geschillenbeslechting
De nieuwe afspraken zijn complex. Bovendien zijn de afspraken niet bilateraal, maar multilateraal van aard. Nieuwe effectieve mechanismen om geschillen te voorkomen en te beslechten zijn daarom noodzakelijk. In het akkoord zijn hierover afspraken gemaakt. Ontwikkelingslanden zijn geen voorstander van dergelijke afspraken. Daarom is overeengekomen of bindende geschilbeslechting optioneel kan worden voor bepaalde ontwikkelingslanden.
Internationale verdeling heffingsrechten
Een belangrijk doel van het akkoord is de internationale verdeling van heffingsrechten, zodat landen niet uit eigen beweging digitale dienstenbelastingen gaan heffen. Daarom is afgesproken dat toepassing van de nieuwe regels en intrekking van de digitale dienstenbelastingen gecoördineerd plaats gaan vinden.
Voorwaarden tweede pijler
De minimumbelastingregels voor de tweede pijler gaan gelden voor multinationals met een minimale omzet van € 750 miljoen. Landen mogen belasting bijheffen over de buitenlandse activiteiten, als de buitenlandse belastingheffing niet ten minste 15% bedraagt. Overheidslichamen, internationale organisaties, pensioenfondsen en investeringsfondsen vallen niet onder de maatregelen.
Twee nieuwe hoofdregels
Er komen twee hoofdregels. Dat zijn de zogeheten Income Inclusion Rule (IRR) en de Underaxed Payments Rule (UTPR).Bij de IRR mag het land waar de moedermaatschappij van een multinational is gevestigd belasting bijheffen als de buitenlandse winsten niet zijn onderworpen aan ten minste 15% belastingheffing. Als het land van de moedermaatschappij onvoldoende belasting heft, geldt de UTPR. Dan mogen andere landen volgens de UTPR bijheffen.
De substance carve-out
Een grote groep landen heeft verzocht om een uitzondering op te nemen op het minimumtarief van 15%. Die uitzondering geldt voor reële economische activiteiten. De gedachte achter deze zogeheten substance carve-out is dat dergelijke activiteiten minder kwetsbaar zijn voor kunstmatige winstverschuiving en de daaruit voortvloeiende belastingontwijking. De Substance carve-out houdt in dat de belastinggrondslag voor pijler 2 wordt verminderd met ten minste 5% van de loonkosten en materiële vaste activa. In de overgangsperiode van vijf jaar zal nog een percentage van 7,5 gelden. Buiten pijler 2 blijven ook de inkomsten uit internationale scheepvaart. Voor deze sector gelden reeds bijzondere winstbepalingsregels.
De Subject to tax rule
De staatssecretaris is ook blij met de gemaakte afspraken over de zogeheten Subject to tax rule (STTR). Deze bepaling ziet op belastingverdragen waarin bronlanden een verlaging van hun nationale tarieven hebben geaccepteerd, omdat ze ervan uitgaan dat de betaling in het andere land voldoende belast wordt. De STTR moet ervoor zorgen dat het bronland van waaruit de betaling plaatsvindt, mag bijheffen tot het overeengekomen minimumtarief. De exacte hoogte van dit tarief staat nog niet vast, verwacht wordt dat dit varieert tussen de 7,5% en 9%.
Toekomstige uitwerking
Het nu gesloten akkoord is een akkoord op hoofdlijnen. Veel landen zullen bijvoorbeeld nog verder moeten uitwerken hoe en door welke landen dubbele belasting moet worden voorkomen op de aanvullende heffingsrechten. Het is de bedoeling dat per 2023 beide pijlers in werking zullen treden.
Geef een reactie