Rechtbank Noord-Nederland vindt de keuze van de wetgever om alle belastingplichtigen voor box 3 in het nieuwe stelsel vanaf 2017 over één kam te scheren evident van redelijke grond ontbloot. Het stelsel is in strijd met het discriminatieverbod. De rechtbank kan het ontstane rechtstekort echter niet zelf repareren. Dat moet de wetgever doen.
Dit betreft twee zaken die zijn geselecteerd als proefprocedure voor het massaal bezwaar box 3 voor 2017 en 2018. Een vermogensbezitter had circa € 400.000 spaargeld en € 60.000 beleggingen. Hij was het niet eens met de verschuldigde box 3-heffing en ging in beroep bij Rechtbank Noord-Nederland.
Het geschil bij de rechtbank
Bij de rechtbank is in geschil of de vermogensrendementsheffing in de jaren 2017 en 2018 in strijd is met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM of art. 1 EP bij het EVRM. Daarbij gaat het met name om de forfaitaire elementen van het stelsel in onderlinge samenhang bezien, het heffingsvrije vermogen en het belastingtarief van 30%.
Opzet nieuwe box 3 vanaf 2017
Volgens de opzet van het nieuwe box 3-stelsel vanaf 2017 wist de wetgever dat sparen en beleggen twee verschillende activiteiten zijn, althans voor wat betreft de daaruit te verwachten opbrengsten. In 2017 zijn de veronderstelde rendementen op beleggingen circa 3,3 maal zo hoog als op spaartegoeden. Voor 2018 geldt dat de rendementen op beleggingen circa 14,9 keer zo hoog zijn als op spaartegoeden.
Keuze wetgever systeem box 3 vanaf 2017 evident van elke grond ontbloot
De wetgever wist dat ongeveer 40% van de belastingplichtigen alleen spaartegoeden heeft. Gelet op deze kennis van de wetgever is de rechtbank van oordeel dat de keuze van de wetgever om alle belastingplichtigen voor box 3 over één kam te scheren evident van redelijke grond is ontbloot. De wetgever kiest er bewust voor om de 40% die uitsluitend over spaartegoeden bezitten, te belasten alsof zij ook deels hun vermogen hebben belegd. Eenvoud en het voorkomen van arbitrage zijn geen excuus om een groep van 40% van de belastingplichtigen te confronteren met een onredelijk hoge belastingdruk. De regeling is op stelselniveau in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM. De rechter kan het rechtstekort echter niet zelf herstellen. Dat is voorbehouden aan de wetgever. De rechtbank verklaart daarom het beroep ongegrond.
Wet: art. 5.2 (tekst 2017) en art. 5.2 (tekst 2018) Wet IB 2001 en art. 14 EVRM
Geef een reactie