Rechtbank Noord-Nederland is van oordeel dat de opbouw van een oudedagsvoorziening door een stakingswinstlijfrente wezenlijk verschilt van opbouw van een oudedagsvoorziening door pensioen of oudedagsreserve.
Een ondernemer staakte in 2016 zijn onderneming en bedong in 2018 een stakingswinstlijfrente voor € 60.000. Door de behaalde stakingswinst kreeg de ondernemer een aanslag bijdrage-inkomen Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het maximum van € 53.763 (2016). De ondernemer was het niet eens met deze aanslag. Hij vond dat koopsom voor de stakingswinstlijfrente in mindering moest komen op het bijdrage-inkomen voor de Zvw en ging in beroep.
Oudedagsreserve en omzetting in lijfrente
De rechtbank verwijst voor zijn oordeel of sprake is van schending van gelijkheidsbeginsel naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175. Hierin onderscheidt de Hoge Raad drie gevallen. Zie over dit arrest: ‘In lijfrente omgezette oudedagsreserve moet uit Zvw’
Omzetting stakingswinst in lijfrente
De rechtbank is van oordeel dat de koopsom voor de stakingswinstlijfrente behoort tot de derde pijler van het pensioenstelsel. Er is geen verband tussen de opbouw van de oudedagsvoorziening, het inkomen en de arbeidsduur. Dit in tegenstelling tot de tweede pijler, waarbij wel een verband bestaat tussen de opbouw enerzijds en de hoogte van het loon of de winst anderzijds. Daarnaast is een verschil dat storting van een koopsom voor de stakingswinstlijfrente eenmalig is en buiten de bron ‘winst uit onderneming’ of ‘loon uit dienstbetrekking’ plaatsvindt. De betaling van pensioenpremies of dotaties aan de oudedagsreserve zijn fiscaal gefaciliteerd en vinden jaarlijks plaats binnen de genoemde bronnen. Vanwege deze verschillen is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het bijdrage-inkomen Zvw bestaat uit de stakingswinst zonder rekening te houden met de koopsom voor de stakingslijfrente.
Wet: art. 43 Zvw, art. 3.18 en 3.67 Wet IB 2001 en art. 11 lid 1 (letter c en letter j, ten eerste) Wet LB 1964
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 20 december 2019 (gepubliceerd 24 december 2019), ECLI:NL:RBNNE:2019:5258
Geef een reactie