Bij banktegoeden is de rechthebbende op de inkomsten uit de tegoeden de rekeninghouder. Als de rekeninghouder meent dat hij niet de rechthebbende is, moet hij dat aannemelijk maken.
De vader van een man overleed op 29 november 2005. De man, zijn broer en zijn moeder waren de erfgenamen. Vader had in zijn testament moeder benoemd tot executeur. Ook had vader moeder benoemd tot bewindvoerder voor de afwikkeling van zijn nalatenschap. Bij de verdeling van de nalatenschap heeft moeder de man als executeur aan zich toegevoegd. De inspecteur legde over 2017 een aanslag op waarbij het inkomen uit sparen en beleggen was verhoogd. De man had namelijk een aantal bankrekeningen niet in zijn aangifte opgenomen, omdat hij meende slechts het beheer over die bankrekeningen te voeren. De man was het niet eens met de verhoging en ging in beroep.
Het geschil
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen terecht heeft verhoogd.
Uitgangspunt
In beginsel is degene die daadwerkelijk kan beschikken over het vermogen genieter van het inkomen uit dat vermogen. Bij banktegoeden is dat degene op wiens naam de rekening is gesteld, ofwel de rekeninghouder. Op de peildatum staan de bankrekeningen op naam van de man. Daarom moet de man aannemelijk maken dat die bankrekeningen op de peildatum niet tot zijn bezittingen behoren.
Tenaamgestelde bankrekeningen behoren tot bezittingen
De man stelt dat hij slechts beheerder van de bankrekeningen is in zijn functie van toegevoegd executeur testamentair en ongewenst afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van vader. Dat standpunt gaat volgens de rechtbank uit van de gedachte dat de nalatenschap van vader pas is afgewikkeld als moeder alle overbedelingsschulden heeft afgelost. Dat standpunt is onjuist. Met de verdeling van de nalatenschap van vader op 31 december 2007 is de taak van de executeur beëindigd. Dan is onvoldoende aannemelijk dat het beheer van de nalatenschap van vader nog zou bestaan. Zeker als men bedenkt dat na de verdeling de volledige nalatenschap van vader in het vermogen van moeder is opgegaan. Daarna resteerde slechts een geldvordering van ieder van de kinderen op moeder. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk dat de man de op zijn naam gestelde bankrekeningen houdt voor anderen. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.
Wet: art. 5.1 en 5.3 Wet IB 2001
Geef een reactie