Annotator mr. F. van Horzen is het niet eens met de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2022:118). De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet mogelijk is om fiscaal terugwerkende kracht te krijgen tot 1 januari bij een juridische afsplitsing.
Een vennootschap had overtollige liquiditeiten. De twee aandeelhouders van de vennootschap wilden deze overtollige liquiditeiten onderbrengen in een nv. Daarvoor wilden de aandeelhouders de juridische afsplitsing gebruiken. De akte van splitsing werd op 3 november 2014 verleden. De vennootschap wilde de afsplitsing met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 hebben. De inspecteur wees het verzoek voor terugwerkende kracht af. Tegen de afwijzing van de terugwerkende kracht komt de vennootschap in beroep.
Geen terugwerkende kracht bij juridische splitsing
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2022:118) oordeelt dat art. 14a Wet Vpb niet bepaalt welk moment fiscaal het splitsingsmoment is. Daarom is het civiele recht leidend. Dat bepaalt dat het splitsingsmoment de dag na het verlijden van de notariële akte, 4 november 2014, is. De rechtbank kent geen terugwerkende kracht toe, omdat volgens de rechtbank geen sprake is van winst behaald met of bij de afsplitsing.
Tijdstip van afsplitsing
Mr. F. van Horzen schreef bij deze uitspraak een interessante annotatie, die gepubliceerd is in NTFR 2022/871. Van Horzen is het eens met de rechtbank voor wat betreft het bepalen van het tijdstip van afsplitsing. Van Horzen plaatst echter kanttekeningen bij het standpunt van de rechtbank dat er geen sprake is van vrij te stellen winst.
Winst behaald met of bij afsplitsing
Er is volgens de rechtbank geen sprake van vrij te stellen winst vanwege het gehanteerde waarderingsstelsel. De vennootschap waardeert haar effecten op werkelijke waarde. Daardoor kan volgens de rechtbank bij de vennootschap geen sprake zijn van winst die met of door splitsing wordt behaald. Volgens van Horzen ziet de rechtbank dat verkeerd. Kennelijk kijkt de rechtbank naar 1 januari 2014, de door de vennootschap gewenste overgangsdatum. Er moet worden gekeken naar het tijdstip waarop de afsplitsing civielrechtelijk effectief wordt: de dag volgend op de dag van het verlijden van de notariële splitsingsakte, zijnde 4 november 2014. De vraag is of er op die dag winst valt te constateren waarvoor in theorie fiscale begeleiding kan worden gevraagd. Van Horzen meent van wel. Door de afsplitsing moet de waarde van de effectenportefeuille gefixeerd worden op de waarde per 4 november 2014. De vrij te stellen winst is dan de winst op de effectenportefeuille vanaf 1 januari tot 4 november 2014. Als die winst dient te worden vrijgesteld op grond van hetzij artikel 14a Wet, lid 2, Vpb, hetzij artikel 14a Wet, lid 3 Wet, Vpb dan kan onderdeel van de faciliteit zijn, dat het overgangstijdstip op 1 januari 2014 wordt bepaald.
Winst bij afsplitsing niet noodzakelijk
Van Horzen wijst er op dat in het afsplitsingsbesluit van 27 januari 2015, nr. BLKB 2015/38M zelfs staat dat de geruisloze afsplitsing ook mogelijk is bij een verlies of winst van nihil. Op grond van het voorgaande had de vennootschap een verzoek op basis van artikel 14a, lid 3, Wet Vpb moeten indienen om de over de periode vanaf 1 januari 2014 tot 4 november 2014 behaalde winst op de effectenportefeuille buiten beschouwing te mogen laten en om in het verlengde daarvan het afsplitsingstijdstip op grond van onderdeel 4 van het splitsingsbesluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2682 op 1 januari 2014 te mogen dateren.
Benieuwd naar de volledige analyse bij deze uitspraak door mr. F. van Horzen? Deze is te vinden in NTFR 2022/871. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie