Mr. drs. Wilbert Nieuwenhuizen geeft zijn pre-commentaar op een arrest van de Hoge Raad van 16 september 2022. In navolging van HvJ EU oordeelt de Hoge Raad dat een ondernemer zijn recht op aftrek van voorbelasting niet alsnog via de herzieningsregeling geldend kan maken.
Een ondernemer bracht bij de aanschaf in 2006 van tien percelen grond op een vakantiepark, de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek. Het beoogde belaste gebruik, het bouwen van stacaravans voor de verkoop, heeft uiteindelijk ook niet plaatsgevonden. In 2013 verkocht hij twee van de tien percelen belast terug aan de oorspronkelijke verkoper. De inspecteur hief de verschuldigde omzetbelasting van de ondernemer na. Hij had deze belasting niet op aangifte voldaan. Belanghebbende was van mening dat hij zijn in 2006 niet-geclaimde recht op aftrek van voorbelasting voor de twee terug geleverde percelen alsnog in 2013 kon effectueren via de herzieningsregeling.
Oordeel hof
Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2019/535) heeft het standpunt van de ondernemer bevestigd. De staatssecretaris is in cassatie gegaan.
Oordeel HvJ EU
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 maart 2021 (NTFR 2021/1069) prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld. Bij arrest van 7 juli 2022 (NTFR 2022/2984) heeft het HvJ EU overwogen dat de herzieningsregeling niet van toepassing is wanneer de belastingplichtige heeft verzuimd het recht op aftrek van btw uit te oefenen en dit recht heeft verloren vanwege het verstrijken van een vervaltermijn.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad verklaart in onderhavig arrest het cassatieberoep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden gegrond. De Hoge Raad handhaaft de verzuimboete zoals deze door het hof is verminderd, vanwege een pleitbaar standpunt. De Hoge Raad wijst vergoeding wegens immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de ondernemer daar niet om heeft verzocht. Ook vermindert de Hoge Raad de boete niet vanwege overschrijding van de redelijke termijn, omdat de boete minder bedraagt dan € 1.000.
Commentaar mr. drs. Wilbert Nieuwenhuizen
Taxence vroeg mr. drs. Wilbert Nieuwenhuizen, onder andere belastingadviseur (btw-specialist) bij btw-adviseurs.nl, docent bij de Universiteit Amsterdam en Raadsheer-plv Gerechtshof Den Haag, om een reactie op dit arrest.
De Hoge Raad volgt – uiteraard – het in deze zaak gewezen arrest van het Hof van Justitie van 7 juli 2022, C-194/21 (NTFR 2022/2984). Artikel 15, lid 4, Wet OB kan alleen ingeroepen worden wanneer zich wijzigingen voordoen die tot een herziening van het al dan niet genoten aftrekrecht moeten leiden. Doen zich geen wijzigingen voor en is dus het aftrekrecht niet tijdig geëffectueerd, dan heeft een belastingplichtige zijn aftrekrecht in beginsel verspeeld. Btw-voorbelasting kan dan slechts geclaimd worden in het aangiftetijdvak waarin deze in rekening is gebracht. Artikel 15, lid 4, Wet OB is dus geen spijtoptanten-bepaling die alsnog een aftrekrecht toekent in een later tijdvak. Is er echt recht op aftrek, dan zal de Belastingdienst die op basis van een suppletie-aangifte nog wel bereid zijn deze alsnog te willen accepteren in het juiste tijdvak, mits maar niet de vijfjaarstermijn is verstreken.
Richtlijn: art. 184 en 185 Btw-richtlijn
Wet: art. 15 lid 1 en art. 15 lid 4 Wet OB
Bron: Hoge Raad 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1116, 19/01427
Binnenkort verschijnt een uitgebreid commentaar van mr. drs. Wilbert Nieuwenhuizen in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Geef een reactie