De Hoge Raad heeft op 6 juni 2024 regels gegeven om het werkelijke rendement van het box 3 vermogen te bepalen. In een eveneens op 6 juni 2024 gewezen arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat voor de hoogte van het werkelijke rendement het volledige box 3-vermogen relevant is.
Tot het box 3-vermogen van belanghebbende behoort een aandeel in de reservefondsen van een aantal verenigingen van eigenaren (aandeel in vve-reserves).
Het geschil bij het hof
In geschil bij het hof was het in aanmerking genomen forfaitaire rendement op het aandeel in vve-reserves. Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:139, NTFR 2023/185) heeft geoordeeld dat het werkelijke rendement op dit aandeel lager is dan het forfaitaire rendement van 5,38%. Voor het rechtsherstel is het hof uitgegaan van het forfaitaire rendement van 0,12% zoals dat geldt voor bank- en spaartegoeden.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Zoals de Hoge Raad ook in zijn arrest HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:704, heeft overwogen, moet het rendement op het gehele box 3-vermogen in aanmerking worden genomen. Niet alleen het rendement op een aandeel in de vve-reserves. Zie over dit arrest ook ‘Hoge Raad geeft regels om werkelijk rendement box 3 te bepalen’. Verder blijkt uit de stukken niet wat het werkelijke rendement op het gehele vermogen is, zodat geen rechtsherstel hoeft te worden geboden. De zaak wordt nog verwezen naar hof Den Bosch om het forfaitaire rendement vast te stellen dat voortvloeit uit de Wet rechtsherstel box 3. Daarbij geldt dat het aandeel in de vve-geen banktegoed is, maar als overige bezitting in aanmerking moet worden genomen.
In dezelfde zin: Hoge Raad 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:771, 23/00654
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001, Wet rechtsherstel box 3, Overbruggingswet box 3, art. 14 EVRM en art. 1 EP
Geef een reactie