Is op balansdatum een redelijke mate van zekerheid aanwezig dat een bv wordt aangesproken om schadevergoeding te betalen? En vindt die schadevergoeding haar oorsprong in feiten of omstandigheden in de periode voorafgaand aan de balansdatum? Dan is een voorziening mogelijk.
Een advocaat was dga van een bv. Deze bv oefende samen met een andere advocaat een advocatenpraktijk uit in de vorm van een maatschap. Eerder had de dga zijn onderneming ingebracht in die bv. De dga kreeg als erfgenaam na het overlijden van zijn vader in 2002 een zogeheten naastingsrecht van de gemeente. Dit naastingsrecht verplichtte de gemeente om bij voorgenomen verkoop van percelen, deze eerst aan te bieden aan de gerechtigde. Voor het overlijden van vader verkocht de gemeente percelen zonder deze eerst aan te bieden aan de vader van de dga. De dga ging na het overlijden van zijn vader tegen de gemeente procederen om de gemeente te verplichten het naastingsrecht alsnog na te komen. Hij liet zich bijstaan door de andere advocaat van de maatschap. De dga kreeg gelijk van Hof Arnhem-Leeuwarden.
Vordering tot schadevergoeding verjaard
De dga stelde stelde daarop een schadevergoedingsprocedure in tegen de gemeente. Daarin was de dga minder succesvol. Het hof oordeelde namelijk dat de vorderingen van de dga op de gemeente waren verjaard, omdat de verjaringstermijnen niet tijdig waren gestuit.
B.V. kan aansprakelijk zijn voor geleden schade
In de jaarrekening 2013 vormde de bv van de advocaat een voorziening voor mogelijke aansprakelijkheid voor een beroepsfout. De bv was maat in de maatschap en was mogelijk aansprakelijk voor het niet stuiten van de verjaringstermijn.
Bij aanvang opdracht mogelijkheid verjaring te stuiten
Na nul op het rekest bij de rechtbank, heeft de advocaat bij Hof Amsterdam meer succes. De bv stelt namelijk dat de verjaringstermijn nog niet voorbij was, toen de bv opdracht kreeg op te treden tegen de gemeente. Het hof accepteert deze stelling en oordeelt dat een voorziening onder voorwaarden mogelijk is.
Voorwaarden vormen voorziening
De voorziening ziet namelijk op uitgaven die hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden van voor de balansdatum. Bovendien kunnen die feiten en omstandigheden worden toegerekend aan de periode voorafgaand aan de balansdatum. Door vermelde omstandigheden voldoet de bv aan de voorwaarden van het zogeheten Baksteenarrest om een voorziening te vormen.
Feitelijke aansprakelijkstelling niet noodzakelijk
De bv moet als lid van de maatschap volgens het hof serieus rekening mee houden dat de dga de bv aanspreekt. De reden is het niet tijdig stuiten van de verjaring. Er is volgens het hof een redelijke mate van zekerheid dat de dga de bv zal aanspreken. Het hof vindt het niet noodzakelijk dat de dga daadwerkelijk tot aansprakelijkstelling zou overgaan. Voorts accepteert het hof de door de bv gevormde voorziening van € 600.000.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 7 april 2020 (gepubliceerd 20 mei 2020), ECLI:NL:GHAMS:2020:1236
Geef een reactie