Bevatten huwelijkse voorwaarden een bepaling dat echtgenoten na het einde van het huwelijk de deling van beider vermogensvermeerderingen kunnen vorderen? En zijn die vermogensvermeerderingen tijdens huwelijk niet verrekend? Dan is de vordering van de langstlevende echtgenoot op de overleden echtgenoot geen fictieve verkrijging voor de Successiewet.
Een vrouw is tot het overlijden van haar echtgenoot onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer opgenomen dat er geen gemeenschap van goederen zal bestaan. Ook is opgenomen dat na het eindigen van het huwelijk ieder van de echtgenoten de deling van de beide vermogensvermeerderingen kan vorderen.. De echtgenoot heeft de vrouw onterfd en haar een legaat van € 450.000 toegekend. In de aangifte erfbelasting is rekening gehouden met een bedrag van € 1.781.413 als fictieve verkrijging, zijnde de helft van beider vermogensvermeerderingen tijdens het huwelijk ontstaan.
Het geschil
Bij rechtbank Gelderland is in geschil of de vordering van de vrouw op haar echtgenoot vanwege een niet uitgevoerd verrekenbeding een fictieve verkrijging in de zin van de Successiewet vormt. Volgens de inspecteur is dat wel het geval. Hij onderbouwt zijn stelling door te verwijzen naar de arresten van de Hoge Raad van 20 februari 1963 (ECLI:NL:HR:1963:AX7945) en 11 januari 1995 (ECLI:NL:HR:1995:AA3052).
Geen fictieve verkrijging
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1994:ZC5627) in 1994 heeft beslist dat de vordering vanwege een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding niet krachtens erfrecht als legaat is verkregen. Deze vordering werd krachtens huwelijksvermogensrecht verkregen. In voornoemd arrest is sprake van een periodiek verrekenbeding. Dat is in de casus van deze uitspraak niet het geval, maar de vrouw kon ook tijdens leven verrekening vorderen, namelijk bij scheiding. Uit de formulering van de huwelijkse voorwaarden kan volgens de rechtbank daarom geen andere conclusie worden getrokken dan dat op het verrekenbeding ook anders dan bij overlijden een beroep kan worden gedaan. Dit maakt de casus in deze uitspraak vergelijkbaar met die in voornoemd arrest van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelt verder dat de door de inspecteur genoemde arresten niet vergelijkbaar zijn. Hierin was in de huwelijkse voorwaarden juist opgenomen dat de vordering vanwege vermogensvermeerderingen pas na overlijden opeisbaar werden.
Aanslag erfbelasting vernietigd
De vrouw heeft het bedrag van € 1.781.413 krachtens huwelijksvermogensrecht verkregen. Aangezien de waarde van het legaat onder de partnervrijstelling blijft, vermindert de rechtbank de aanslag erfbelasting naar nihil. Zie voor de mogelijkheden tot belastingbesparing met huwelijkse voorwaarden ook ‘Het ‘zo-goed-als-zeker’-criterium van de Hoge Raad’.
Wet: art. 11 SW 1956
Geef een reactie