Is een belastingplichtige van mening dat een door hem genoten voordeel informeel kapitaal is en niet tot de winst behoort? Dan moet hij die stelling met feiten en omstandigheden kunnen onderbouwen.
Een Japans concern dat zich bezighield met de productie van en handel in meet- en positioneringsapparatuur hield aandelen in een Nederlandse moedervennootschap. Deze vennootschap vormde een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met een dochtervennootschap. Deze laatste verkocht producten aan een in Spanje gevestigde distributeur. Deze distributeur behoorde aanvankelijk niet tot het concern. Dat veranderde toen een zustermaatschappij van de Nederlandse moedermaatschappij in de VS de aandelen in de Spaanse distributeur overnam voor € 1. Tevens gaf de zustermaatschappij in de VS een garantie af jegens de Nederlandse dochtermaatschappij voor de op 31 maart 2010 bestaande en toekomstige verplichtingen van de Spaanse distributeur aan de Nederlandse dochtermaatschappij.
HR: ook gedeeltelijke onzakelijke garantstelling mogelijk
Na de garantstelling boekte de schuldeiser de vorderingen op de Spaanse distributeur commercieel op nominale waarde. Fiscaal had de schuldeiser tegenover het opwaarderen van de vorderingen een kapitaalstorting geboekt, want volgens de schuldeiser bestond het voordeel van de waardestijging van de vorderingen zijn grond in de vennootschappelijke betrekkingen binnen het concern. Die waardestijging was volgens de schuldeiser dus een informele kapitaalstorting. De Hoge Raad oordeelt dat de garantstelling ook gedeeltelijk onzakelijk kan zijn. In zijn verwijzingsopdracht aan het hof geeft de Hoge Raad voorts nog aan dat de moedervennootschap moet aantonen dat sprake is van een informele kapitaalstorting, zie: ‘HR: garantstelling mogelijk deels informele kapitaalstorting’.
Dochtervennootschap heeft sterke financiële middelen in handen
De moedermaatschappij moet haar stelling dat er een informele kapitaalstorting is geweest, onderbouwen. Belangrijk feit is dat de dochtervennootschap en de Spaanse distributeur een overeenkomst hebben gesloten. De dochtervennootschap beschikt daardoor over een scala aan middelen om de Spaanse distributeur te verplichten zich aan de contractuele verplichtingen te houden. Tot die middelen behoren bijvoorbeeld een eigendomsvoorbehoud, recht tot terugname van goederen en stoppen met leveren. Het hof vindt het zeer waarschijnlijk dat de dochtervennootschap die middelen gaat inzetten. De dochtervennootschap en de zustervennootschap in de VS zijn namelijk niet gelieerd.
Belang van sterke financiële positie dochter
Volgens de moedermaatschappij ontbreekt het de dochtermaatschappij aan ‘bargaining’ power. Als de dochtervennootschap haar leveringen aan de Spaanse distributeur zou staken, haar vorderingen zou opeisen of anderszins zou tegenstribbelen, zou zij het risico lopen uit de Spaanse/Portugese Markt gedrukt te worden. Het hof gaat ook niet mee in deze stelling. Hij ziet niet in waarom de dochtermaatschappij haar financiële rechten niet zou kunnen of willen effectueren. De zustermaatschappij heeft geen middelen om dat tegen te houden. De dochtervennootschap heeft daardoor juist sterke troeven in handen om bij de zustervennootschap een garantieverplichting overeen te komen. Als de dochtervennootschap daadwerkelijk haar financiële rechten zou effectueren, zou dat een groot risico voor het voortbestaan van de zustervennootschap zijn.
Geen informeel kapitaal en geen afwaardering vordering
Het hof is al met al van oordeel dat de garantstelling is ingegeven door zakelijke motieven, waarbij de vennootschappelijke betrekkingen geen rol hebben gespeeld. Er is geen informele kapitaalstorting. Hij oordeelt ook nog dat er voor een afwaardering van de vordering van de dochtervennootschap op de Spaanse distributeur geen plaats is. Als commercieel een afwaardering van een vordering niet in aanmerking wordt genomen, vormt dat een aanwijzing dat een afwaardering in fiscale zin evenmin kan worden toegepast.
Geef een reactie