Als een groep van vennootschappen op grond van een verkregen kredietfaciliteit hoofdelijk aansprakelijk is voor alle daaruit voortvloeiende schulden, kan dit leiden tot het ontstaan van onderlinge regresvorderingen. Is sprake (geweest) van een fiscale eenheid, dan is onder bepaalde omstandigheden een verlies op zo’n regresvordering niet aftrekbaar. Dit blijkt uit de volgende zaak voor Hof Den Haag.
Verschillende vennootschappen binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting kregen een gezamenlijke kredietfaciliteit van een bank verstrekt. Alle vennootschappen waren hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden die voortkwamen uit de kredietfaciliteit. Tegen de tijd dat de bank de kredietfaciliteit opzegde, had een van de B.V.’s een rekening-courantvordering op de bank. Maar de bank verrekende haar schuld aan de B.V. volledig met vorderingen die zij had op andere vennootschappen in de fiscale eenheid. Daardoor verkreeg de B.V. een regresvordering op die andere vennootschap. Deze vennootschap ging echter failliet en enkele maanden later verliet de B.V. de fiscale eenheid (ontvoeging). Zij wil een deel van het verlies op de regresvordering aftrekken. De moedermaatschappij van de fiscale eenheid verzoekt de Belastingdienst om dat deel van het verlies toe te rekenen aan de B.V.
Regresvordering
De inspecteur wijst dit verzoek af. Een lichaam kan winsten die het na de ontvoeging alleen verrekenen met verliezen die het als onderdeel van de fiscale eenheid heeft behaald als dit verlies vóór de ontvoeging bij de fiscale eenheid tot een negatieve belaste winst heeft geleid. Deze situatie doet zich hier niet voor. Binnen de fiscale eenheid vallen onderlinge vorderingen en schulden immers tegen elkaar weg. De B.V. probeert het toch met de stelling dat zij het afwaarderingsverlies heeft geleden na het verlaten van de fiscale eenheid. Het hof wijst dit standpunt eveneens af. Vlak vóór het verlaten van de fiscale eenheid moest de B.V. haar regresvordering herwaarderen tegen nominale waarde of lagere bedrijfswaarde. Hoewel de liquidatie van de schuldenaar op dat moment nog niet was afgerond, meent het hof dat de regresvordering al waardeloos was op het moment waarop de B.V. de fiscale eenheid verliet. Daarom lijdt de B.V. na dat moment geen verlies op de regresvordering.
Wet: art. 15af, eerste lid, 15aj, tweede lid en 20, eerste lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 7 november 2018, (gepubliceerd 25 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2018:3776
Geef een reactie