Op 15 mei 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel uitstel van betaling exitheffingen ingediend. Dit wetsvoorstel is nu aangenomen door de Tweede Kamer. Het is in dit verband belangrijk om even stil te staan bij de fiscale aspecten van emigratie van de ondernemer en/of zijn onderneming.
Fiscale emigratie
De emigratie van een onderneming kan zich in verschillende vormen voordoen. De basisvorm is de situatie waarin de ondernemer zijn fiscale woonplaats naar het buitenland verplaatst, terwijl hij zijn bedrijfsvermogen met zich meeneemt. De ondernemer verplaatst in dat geval het middelpunt van zijn sociale en economische belangen naar een ander land. Maar ook een besloten vennootschap kan fiscaal verhuizen naar een vestigingsplaats in een ander land. De feitelijke leiding van de vennootschap is in dat geval niet meer in Nederland gevestigd. Ook in gevallen waarbij de directie zelf zijn fiscale woonplaats overbrengt naar het buitenland zal de Belastingdienst ervan gaan dat fiscale emigratie aan de orde is.
Einde belastingplicht
Bij emigratie van een onderneming komt er fiscaal gezien een einde aan de binnenlandse belastingplicht. Het gevolg hiervan is dat men moet afrekenen over alle winst die is gemaakt op Nederlands grondgebied. Soms betekent dit dat ook winst wordt belast die nog niet is gerealiseerd. De belastingplichtige is dan belasting verschuldigd over alle reserves die tot op het moment van de emigratie nog niet waren gerealiseerd. Behalve de stille reserves vallen ook de fiscale reserves (zoals de herinvesteringsreserve) vrij. Zelfs de eventueel opgebouwde goodwill wordt in dat geval in de belastingheffing betrokken. Deze exitheffing geldt zowel bij de emigratie van de ondernemer die voor eigen rekening een onderneming drijft, als bij de emigratie van de ondernemer die zijn onderneming in BV-vorm drijft.
Eindafrekening inkomstenbelasting
De fiscale afrekening vindt dus alleen plaats als de ondernemer ophoudt winst uit onderneming in Nederland te genieten. Worden alleen bedrijfsmiddelen overgebracht naar een buitenlandse vaste inrichting, zonder dat de ondernemer fiscaal emigreert, dan leidt dit niet tot onmiddellijke fiscale afrekening. Ook als de ondernemer na zijn immigratie een vaste inrichting binnen Nederland behoudt, geniet hij daarna nog steeds fiscale winst in Nederland. Hij hoeft dus niet af te rekenen tot het moment waarop de resterende ondernemingsactiviteit in Nederland niet meer voldoet aan de definitie van een vaste inrichting. Het kan overigens ook voorkomen dat de ondernemer slechts een gedeelte van het ondernemingsvermogen meeneemt, in dat geval volgt een gedeeltelijke fiscale afrekening in Nederland.
Eindafrekening vennootschapsbelasting
Als de leiding (de directie) van de vennootschap naar een ander land emigreert, gaat de fiscus ervan uit dat de vennootschap ook meeverhuist, mits het gaat om emigratie naar een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten. In dat geval moet de bv afrekenen over de reserves en de goodwill van de door haar gedreven onderneming. Behoudt men echter een vaste inrichting in Nederland, dan hoeft men niet af te rekenen over de stille reserves die met de achterblijvende vaste inrichting zijn verbonden. Bij emigratie naar een niet-verdragsland, blijft de afrekening achterwege, omdat de bv geacht wordt in Nederland gevestigd te blijven.
Mocht de bv alleen bedrijfsactiviteiten of bedrijfsmiddelen overbrengen naar een ander land en gaan die deel uitmaken van het vermogen van een buitenlandse vaste inrichting (v.i.) dan kan dat gevolgen hebben voor de winst van de v.i. De afschrijving op de geëmigreerde bedrijfsmiddelen wordt namelijk bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer op het moment van de emigratie. Dat houdt in dat een eventuele stille reserve in die bedrijfsmiddelen kan zorgen voor een verhoogde afschrijving ten laste van de winst van de vaste inrichting. Hierdoor valt de winst van de v.i. dus lager uit. Nederland geeft hierdoor dus ook een lagere winstvrijstelling.
Uitstel van betaling
Hof Amsterdam heeft de exitheffing in 2011 laten beoordelen door het Europese Hof van Justitie (C-371/10, 29 november 2011). Het Europese Hof oordeelde toen dat op het tijdstip dat de belastingplichtige vertrekt, de hoogte van de belastingschuld kan worden vastgesteld en in een belastingaanslag kan worden vastgelegd. Wel merkte het Europese Hof daarbij op dat de vertrekkende belastingschuldige de keuze moet krijgen om direct af te rekenen of af te rekenen op het tijdstip dat het voordeel op de vermogensbestanddelen wordt gerealiseerd. De staatssecretaris van Financiën heeft kort na deze uitspraak een besluit uitgebracht en heeft begin 2012 een wijzigingswetsvoorstel voor de invorderingswet ingediend.
Wetsvoorstel ruimer dan besluit
Opmerkelijk is dat het beleidsbesluit dat in 2011 is uitgebracht een beperktere reikwijdte dan de voorgestelde wetswijziging in de invorderingswet. Zo wordt in het wetsvoorstel het begrip exitheffing niet beperkt tot de eindafrekeningsbepalingen in de Wet IB 2001 en de Wet Vpb 1969, maar omvat het ook de fusie en splitsing. Daarnaast bevat het wetsvoorstel – in tegenstelling tot het beleidsbesluit – de mogelijkheid van een betaling in tien termijnen. Met de terugwerkende kracht wordt echter geregeld dat belanghebbenden ook in de periode tussen 29 november 2011 en de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een beroep kunnen doen op de ruimere faciliteiten. Zie voor nadere toelichting over de omstandigheden waaronder emigranten (waarschijnlijk) vanaf 1 januari 2013 uitstel kunnen krijgen van de invordering van exitheffingen het bericht: ‘Uitleg over voorwaarden uitstel exitheffingen’.
De staatssecretaris berichtte overigens op 6 december 2012 dat de Europese Commissie de procedure voor het Europese Hof van Justitie tegen Nederland over de huidige exitheffing waarschijnlijk toch zal doorzetten.
Wet: artikel 25a Wet INV 1990 (nieuw), artikel 3.61 Wet IB 2001 en artikel 15c Wet VPB 1969
Meer informatie: Eerste Kamer, Wet uitstel van betaling exitheffingen, nr. 33.262, 4 december 2012
Geef een reactie