De (fiscale) herkomst van een auto is geen eigenschap die aan de auto kleeft. Zodoende moet het voor de BPM niet uitmaken of een auto onder de margeregeling valt of niet, zo oordeelde Hof Den Haag.
Tussen december 2010 en februari 2012 had een bv aangifte BPM gedaan van onder andere veertien uit het buitenland afkomstige personenauto’s. De BPM was berekend aan de hand van de X-ray koerslijsten. De bv ging in de aangifte uit van de waarde van een btw-auto, maar ging later in bezwaar tegen de aanslag die conform haar eigen aangifte was opgelegd. Zij vond namelijk dat zij mocht uitgaan van de waarde van een zogenoemde marge-auto. Bij een btw-auto wordt de omzetbelasting berekend over het totale bedrag, bij een marge-auto wordt de btw geheven over de winstmarge. De inspecteur stelde dat hij terecht was uitgegaan van de waarde van een btw-auto omdat hiervoor bij de aangifte was gekozen. De bv was van mening dat de auto’s door particulieren waren gekocht en daarmee marge-auto’s waren geworden. De rechtbank oordeelde dat sprake is van een marge-auto als een auto vanuit het particuliere circuit in het handelscircuit komt. In deze casus was daarvan geen sprake. Desondanks mocht de bv van de rechtbank de waarde van marge-auto’s hanteren. Uit een arrest van het Europese Hof van Justitie blijkt namelijk dat men producten die te koop worden aangeboden op de markt voor tweedehands voertuigen soms moet zien als gelijksoortige producten in het land van import. Dit is het geval als de voertuigen zich in een concurrentieverhouding bevinden vanwege de eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien. Hierbij dient men rekening te houden met het model, type en andere kenmerken.
Kiezen voor laagste waarde koerslijst
De inspecteur was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en ging in hoger beroep. Hof Den Haag beslist dat de bv de laagste waarde op de koerslijst mocht kiezen, ongeacht hoe ze aan de auto was gekomen. De (fiscale) herkomst van de auto is geen eigenschap van de auto en kan de heffing van de BPM dus ook niet beïnvloeden. De inspecteur stelde nog dat de bv niet meer kon terugkomen op de gemaakte keuze in de aangifte. Maar het hof verwierp ook dit standpunt en verklaarde het hoger beroep van de fiscus dus ongegrond.
Wet: artikel 28b Wet OB 1968 en artikel 10, zevende lid BPM 1992
Meer informatie: Hof Den Haag, 26 juni 2015 (gepubliceerd op 1 juli 2015), ECLI:NL:GHDHA:2015:1760
Geef een reactie