Uit de openbaar gemaakte Praktijkhandreiking bedrijfsopvolging vastgoedexploitanten blijkt dat de medewerkers van de Belastingdienst de opdracht hebben gekregen om alleen bij hoge uitzondering de bedrijfsopvolgingsfaciliteit toe te staan voor verkrijgers van aandelen in vastgoed-B.V.’s. In het programma Tax Talks stelt mr.dr. Chris Dijkstra dat het beleid van de fiscus op dit punt te streng is.
Dijkstra wil nog net niet zeggen dat de Belastingdienst de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) traineert voor vastgoedexploitanten, maar de fiscus is wel uiterst terughoudend. De Belastingdienst is pas bereid om in vooroverleg te treden over een standpunt of sprake is van een materiële onderneming, als het verzoek ziet op een concreet geval. Ook mag geen sprake zijn van strijdigheid met het doel en de strekking van de wet. De inspecteur hoeft evenmin in te gaan op het verzoek als belastingbesparing de enige reden is. Mr. Philip Ruys merkt op dat dit een merkwaardig standpunt is, aangezien de BOF juist is bedoeld om belasting te besparen. Dijkstra wijst ook op het standpunt van de fiscus dat vastgoedverhuur per definitie geen onderneming is. Daarmee is Dijkstra het oneens; de inspecteur zou volgens hem ook bij vastgoedverhuur moeten toetsen of is voldaan aan de eisen van ondernemerschap.
Goede onderbouwing noodzakelijk
Dijkstra stelt dat de handreiking inspecteurs oproept om steeds in verweer te gaan. De inspecteur moet de belanghebbenden aan het werk te zetten. Maar de handreiking stelt dat de inspecteur zelf ook goede voorbereidingen moet treffen. Vastgoedexploitanten die willen verzoeken om toepassing van de BOF, doen er dan ook goed aan de handreiking te lezen zodat zij weten wat hen te wachten staat. Daarbij scheelt het dat de Belastingdienst in deze kwestie heel eenduidig is. Hoe dan ook zal de verkrijger van aandelen in een vastgoedmaatschappij zijn verzoek om toepassing goed moeten onderbouwen.
Wet: artikel 35c SW 1956
Meer informatie: Tax Talks, 24 januari 2017
Geef een reactie