Onlangs heeft Hof Den Bosch geoordeeld hoe men de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) moet berekenen als sprake is van investeringen door zowel het samenwerkingsverband als door een ondernemer met buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. De Belastingdienst had in dit geval de KIA op een te laag bedrag berekend.
Toegestane investeringen
Binnen de sfeer van zowel de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting kunnen ondernemers onder voorwaarden de KIA toepassen. De voornaamste voorwaarde is dat het totaalbedrag aan investeringen niet te hoog of te laag is. Daarnaast moeten ondernemers rekening houden met het feit dat sommige investeringen zijn uitgesloten van investeringsaftrek. Investeringen die specifiek zijn uitgesloten van de KIA zijn:
- bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om (in)direct voor 70% of meer ter beschikking te worden gesteld aan derden; en
- bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag onder de € 450 blijft. Overigens is dit bedrag lager dan het minimuminvesteringsbedrag voor de milieu- en energie-investeringsaftrek à € 2.500 (bedragen 2018).
Berekening van de KIA
Tot 1 januari 2010 was de KIA te berekenen door het totale bedrag aan investeringen te vermenigvuldigen met een percentage. Dit percentage was lager naarmate het totaalbedrag aan investeringen in het jaar hoger was. Sinds 1 januari 2010 is de berekeningswijze van de KIA gewijzigd. Men moet nog steeds kijken naar het totaalbedrag, maar de aftrek is niet altijd te berekenen met een percentage. In 2018 bedraagt de KIA:
- nihil als het totaalbedrag van de investeringen niet meer is dan € 2.300 of minstens gelijk is aan € 314.673;
- 28% van de totale kwalificerende investeringen als deze investeringen op jaarbasis liggen tussen de € 2.300 en € 56.642;
- € 15.863 bij investeringen op jaarbasis tussen € 56.642 en € 104.891; en
- € 15.863 verminderd met 7,56% van het investeringsbedrag dat de € 104.891 overschrijdt als het totaalbedrag van de investeringen ligt tussen de € 104.891 en de € 314.673.
KIA binnen samenwerkingsverbanden
Voor samenwerkingsverbanden geldt dat men de KIA berekent op basis van het totale investeringsbedrag binnen dat samenwerkingsverband. Heeft een ondernemer een investering gedaan in zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen? Dan moet hij van de fiscus zijn aandeel in de KIA berekenen aan de hand van het bedrag aan investeringen via het samenwerkingsverband vermeerderd met de investering in zijn buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. Nadat de KIA is berekend, is vervolgens de verdeling van de KIA aan de orde. Uit een zaak voor Hof Den Bosch blijkt dat aan deze verdeling nog wat haken en ogen zitten.
Ontbreken rekenregel
Bij het wijzigen van de berekening van de KIA per 1 januari 2010 heeft de wetgever nagelaten een aangepaste rekenregel in te voeren voor situaties waarin zowel in vennootschappelijk als buitenvennootschappelijk vermogen wordt geïnvesteerd. Dit mag volgens het hof niet ertoe leiden dat een ondernemer een lagere KIA mag toepassen. Als het aandeel van de ondernemer met buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen in de investeringen al zou leiden tot de maximale KIA, mag de fiscus van het hof deze KIA niet verminderen.
Berekening door Belastingdienst
Wat was in de zaak voor het hof aan de hand? Een dierenarts vormde samen met vijf andere dierenartsen een maatschap. De investeringen van de maatschap zelf in 2013 bedroegen € 40.517. Daarnaast had de dierenarts € 56.515 geïnvesteerd in buitenvennootschappelijk vermogen. In 2013 gold voor investeringen in de bandbreedte € 55.248 – € 102.311 een KIA van € 15.470. De KIA was dus 15,94% van het totaal aan vennootschappelijke en buitenvennootschappelijke investeringen. Volgens de inspecteur kon de dierenarts een KIA toepassen van 15,94% over zijn aandeel in de totale investering à € 56.515 (namelijk € 56.515 + 1/6 x € 40.517). Dat leverde een KIA op van € 10.085.
Berekening volgens belanghebbende en hof
Maar het hof volgde de berekening van de dierenarts. Deze wees erop dat hij recht zou hebben gehad op een KIA van € 15.470 als de maatschap geen investeringen had gedaan. Hij vond dat hij nog steeds recht had op dat bedrag. De fiscus wierp tegen dat de berekeningswijze van de dierenarts ertoe zou leiden dat alle maten samen meer dan € 15.470 aan KIA zouden kunnen claimen. Echter dit was ook het geval volgens de berekening van de fiscus. De overige maten hadden namelijk gezien de investering door de maatschap van € 40.517 recht op een KIA van 1/6 x 28% x € 40.517 = € 1.891. En (5 x € 1.891) + € 10.085 (KIA dierenarts volgens fiscus) = € 19.540. Het hof oordeelde verder dat de rekenregel van de inspecteur in strijd was met het doel en strekking van de wet. De regel bij samenwerkingsverbanden moet voorkomen dat door zo’n samenwerkingsverband de leden samen meer aan KIA kunnen claimen dan een individuele ondernemer of B.V. De regeling is niet bedoeld om de KIA meer te beperken, aldus het hof.
Wet: artikelen 3.41 en 3.45, tweede lid Wet IB 2001, artikel 3.41 Wet IB 2001 op 1 januari 2013 en artikel 8, eerste lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hof Den Bosch 30 november 2017 (gepubliceerd 12 januari 2018), ECLI:NL:GHSHE:2017:5282
Geef een reactie