Een inspecteur die ruim twee jaar erover deed om een navorderingsaanslag op te leggen over buitenlandse inkomsten handelde voldoende voortvarend. De inspecteur en belastingplichtige hadden steeds de intentie om een vaststellingsovereenkomst te sluiten en er vond voortdurend overleg en correspondentie plaats.
Als een inspecteur een navorderingsaanslag wil opleggen over buitenlandse inkomsten mag hij een langere navorderingstermijn toepassen. Hij mag echter de termijn die noodzakelijk is voor het verkrijgen van de inlichtingen niet overschrijden en moet met redelijke voortvarendheid de navorderingsaanslag voorbereiden en vaststellen. Een periode van ruim twee jaar voor het opleggen van een aanslag hoefde volgens rechtbank Breda niet onredelijk lang te zijn. De rechtbank baseerde dit op het feit dat de partijen steeds de intentie hebben gehad om een vaststellingsovereenkomst met elkaar te sluiten. Dit bleek uit verschillende (telefonische) besprekingen en correspondentie tussen de belastingplichtige en de inspecteur.
Volgens de rechtbank zou het niet gepast zijn geweest en zelfs getuigen van onbehoorlijk bestuur om een aanslag op te leggen zonder dat over de cijfers overeenstemming zou zijn bereikt. Aan de inspecteur moest immers enige tijd worden gegund om de verstrekte gegevens met de benodigde zorgvuldigheid te kunnen beoordelen. Dat de inspecteur twee jaar nodig had voor het opleggen van de navorderingsaanslag, nam gezien de feiten en omstandigheden niet weg dat de inspecteur daarbij voldoende voortvarend handelde. Bovendien had de belastingplichtige zelf ook bijgedragen aan het tijdsverloop.
Wet: artikel 16 AWR
Meer informatie: Rechtbank Breda, 12 januari 2012 (gepubliceerd 15 februari 2012), LJN: BV5304
Geef een reactie