De Belastingdienst hoeft de aangiftes inkomstenbelasting van fiscale partners niet gezamenlijk te beoordelen. Daardoor kan het gebeuren dat de inspecteur denkt dat de aangifte van de ene partner juist is, terwijl een gegeven uit de aangifte van de andere partner op het tegendeel wijst. Ook in deze situatie kan de fiscus over een nieuw feit beschikken en navorderen.
Mogelijkheid om na te vorderen
Terwijl voor naheffing in principe het voldoende is dat de inspecteur constateert dat de belastingplichtige te weinig heeft afgedragen, kan de Belastingdienst niet zomaar navorderen. Niet alleen moet te weinig belasting zijn betaald, dit moet in beginsel voortvloeien uit een nieuw feit. Dat wil zeggen dat de omstandigheid de Belastingdienst niet bekend was of in redelijkheid niet bekend kon zijn.
Niet-opgegeven winst uit tbs
Geregeld zijn er geschillen tussen de Belastingdienst en belanghebbenden over de vraag of sprake is van een nieuw feit. In een arrest voor de Hoge Raad bezaten twee echtgenoten gezamenlijk een woon-winkelpand. De vrouw gebruikte het winkeldeel voor haar onderneming, het woningdeel vormde voor het echtpaar de eigen woning. Fiscaal gezien stelde de man zijn aandeel in het winkeldeel ter beschikking aan de onderneming van zijn vrouw. Toen zij haar onderneming staakte, gaf de man zijn fictieve stakingsvoordeel uit terbeschikkingstelling (tbs) niet op. Bij het opleggen van de definitieve aanslag van de man volgde de inspecteur zijn aangifte. Pas later wilde de belastingdienst navorderen. De man betwist dat sprake is van een nieuw feit.
Geen gezamenlijke beoordeling
Volgens de man had de inspecteur bij het opleggen van zijn aanslag ook het dossier van zijn echtgenote moeten raadplegen. Door dit na te laten, heeft hij een ambtelijk verzuim begaan. Maar de belastingrechter komt tot een ander oordeel. De inspecteur is pas verplicht om een onderzoek buiten het dossier van de belastingplichtige te houden als de gegevens in dit dossier daartoe nopen. De aangifte van de man gaf geen reden tot nader onderzoek. De Belastingdienst is niet verplicht om de aangiftes inkomstenbelasting van partner gezamenlijk te beoordelen. Het is evenmin altijd dezelfde medewerker die deze aangiftes beoordeelt. Het niet bewaren van een standpuntbepaling uit 1993 was evenmin een ambtelijk verzuim. Dit standpunt had immers betrekking op verouderde wetgeving. De Hoge Raad oordeelde daarom dat sprake is van een nieuw feit.
Navordering zonder nieuw feit
In bepaalde gevallen mag de Belastingdienst een belastingplichtige een navorderingsaanslag opleggen zonder dat sprake is van een nieuw feit. Ten eerste mag de fiscus zonder nieuw feit navorderen als de belastingplichtige te kwader trouw is. Maar ook als de belastingplichtige te goeder trouw is, mag de fiscus navorderen als te weinig belasting is geheven doordat:
- een voorheffing of een voorlopige aanslag/ teruggaaf/ verliesverrekening ten onrechte of tot een te laag bedrag is verrekend;
- een wijziging optreedt in de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen of het voordeel van sparen en beleggen van fiscale partners. Fiscale partners mogen namelijk de verdeling aanpassen zolang de aanslag, de navorderingsaanslag, de conserverende aanslag of de conserverende navorderingsaanslag nog niet definitief is. In principe gaat de Belastingdienst uit van een 50%-50% verdeling;
- op basis van een zogeheten kenbare fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of op een te laag bedrag is vastgesteld.
Kenbare fout
Het begrip ‘kenbare fout’ houdt in dat sprake is van een fout die voor de belastingplichtige in alle redelijkheid duidelijk had moeten zijn. Is het bedrag aan te weinig geheven belasting minstens 30% van de belasting die de belastingplichtige volgens de wet had moeten betalen? Dan is in ieder geval sprake van een kenbare fout.
Wet: art. 3.91 en 3.99b Wet IB 2001 en art. 16 AWR
Bron: Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1293, 19/02577
Geef een reactie