Als een kentekenbewijs onjuiste gegevens bevat, hoeft de inspecteur deze gegevens niet te gebruiken bij de berekening van een teruggaaf van de BPM vanwege de export van een auto. Met dit oordeel vernietigde de Hoge Raad de eerdere uitspraak van Hof Den Bosch.
In deze zaak had een handelaar in gebruikte personenauto’s de registratie van een auto beëindigd omdat hij de auto had geëxporteerd naar Frankrijk. Hij vroeg een teruggaaf van BPM aan, waarbij hij uitging van de gegevens op het kentekenbewijs. Volgens het kentekenbewijs was de auto in juli 2009 voor het eerst toegelaten op de openbare weg en opgenomen in het Nederlandse kentekenregister als nieuwe, ongebruikte auto. In werkelijkheid was de auto al in 2005 toegelaten op de openbare weg en ingeschreven in het Duitse kentekenregister. Dit was overigens niet in geschil. De handelaar stelde echter dat de inspecteur verplicht was te werken met de gegevens op het kentekenbewijs. Dit zou leiden tot een hogere BPM-teruggaaf, omdat deze lager is naarmate de auto langer in gebruik is. Hof Den Bosch volgde het standpunt van de autohandelaar, maar de Hoge Raad dacht daar anders over. In beginsel moet de fiscus uitgaan van de authentieke gegevens in het kentekenregister. Als deze regel een goede vervulling van de publieke taak belet, mag de fiscus ervan afwijken. De inspecteur mocht daarom de BPM-teruggaaf berekenen op basis van de juiste data. Dat de inspecteur verplicht is onjuistheden in het kentekenbewijs te melden aan de RDW, deed daaraan niets af. De RDW is immers niet wettelijk belast met het vaststellen van de BPM.
Wet: artikel 14a, eerste lid BPM 1992 en artikel 43b, eerste en tweede lid, onderdeel d Wegenverkeerswet
Regeling: artikel 8d Uitv.reg. BPM 1992
Meer informatie: Hoge Raad, 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:143
Geef een reactie