De fiscus mag een (winst)vaststellingsovereenkomst beëindigen als blijkt dat de afspraken uit deze overeenkomst niet (geheel) worden nagekomen. Als dat het geval is heeft de ondernemer volgens de Hoge Raad geen recht meer op toepassing van de fiscale faciliteiten.
De commanditaire vennoten in een film-cv gingen met de fiscus een winstvaststellingsovereenkomst aan om er zeker van te zijn dat zij recht hadden op de willekeurige afschrijving en de filminvesteringsaftrek. Toen de inspecteur erachter kwam dat sprake was van een overschrijding van het budget van de productieovereenkomst met de beherende vennoot beëindigde hij de vaststellingsovereenkomst. De commanditaire vennoten konden hierdoor de filmfaciliteiten niet meer toepassen. Zowel de rechtbank als het hof vonden dat de inspecteur de overeenkomst terecht had opgezegd, omdat niet meer aan de contractuele bepalingen werd voldaan. Het hof vond echter dat de inspecteur wel in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld door de toepassing van de filminvesteringsfaciliteiten in het geheel te verbieden. Volgens de Hoge Raad trad het hof daarmee buiten de grenzen van het geschil. Om vast te kunnen stellen of de inspecteur in strijd had gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur moest een afweging plaatsvinden van de feiten en omstandigheden. Dit was volgens de Hoge Raad echter niet gebeurd. Wel oordeelde de Hoge Raad in overeenstemming met het hof dat de commanditaire vennoten naar privaatrechtelijke maatstaven geen recht meer hadden op de fiscale faciliteiten omdat de winstvaststellingsovereenkomst was opgezegd.
Wet: artikel 3.4 Awb en artikel 3.42b Wet IB 2001 (vervallen)
Meer informatie: Hoge Raad, 16 maart 2012, LJN: BU6477
Geef een reactie