Onder voorwaarden kan de Belastingdienst stellen dat een overeenkomst met de civielrechtelijke vorm van een geldlening fiscaal gezien kwalificeert als het storten van aandelenkapitaal. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in de omgekeerde situatie de civielrechtelijke vorm niet zo gemakkelijk opzij valt te schuiven.
Hof Den Haag had geoordeeld dat de Belastingdienst een civielrechtelijk kapitaalstorting wel mocht aanmerken als een fiscale geldlening (zie: ‘Aandelenbelang kan fiscaal als lening tellen’). De Hoge Raad bepaalt echter dat de inspecteur zich heeft te houden aan de civielrechtelijke kwalificatie. Verschaffers van vreemd vermogen genieten immers meer kapitaalbescherming dan aandeelhouders. De Hoge Raad spreekt zich uit tegen het maken van uitzonderingen op de hoofdregel – het volgen van het civiele recht – als de uitzonderingen afhankelijk zijn van de mate van risico. Zulke uitzonderingen zouden volgens de Hoge Raad leiden tot rechtsonzekerheid over de vraag wanneer risicodragend kapitaal of een lening wordt verstrekt.
Wet: artikel 2:216 BW en artikel 13 Vpb 1969
Meer informatie: Hoge Raad, 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:181
Geef een reactie