Blijkt dat een ondernemer een bestelauto, waarvoor hij bij de kentekenregistratie vrijstelling voor BPM heeft gekregen, heeft omgebouwd tot een personenauto, dan mag de fiscus BPM naheffen. De Belastingdienst moet dan wel kunnen bewijzen dat de ondernemer de personenauto op de openbare weg heeft gebruikt. Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat een latere controle is toegestaan.
Een Nederlandse ondernemer had een Amerikaanse pick-up truck naar Nederland gebracht. Deze auto kwalificeerde als een bestelauto die werd gebruikt binnen de onderneming. De man kreeg daarom een vrijstelling van BPM. Op 26 februari 2013 constateerde een ambtenaar van de Belastingdienst dat de ondernemer op de openbare weg reed met zijn pick-up truck. Inmiddels had hij op de truck met spanbanden een kap aangebracht. Daardoor zou de auto wellicht niet voldoen aan de inrichtingseisen voor bestelauto’s. Toen de ambtenaar op 2 mei 2013 een controle bij de man thuis hield, constateerde hij dat de bestelauto inderdaad niet voldeed aan de inrichtingseisen.
Weggebruik
De Belastingdienst legde de ondernemer een naheffingsaanslag BPM op. De ondernemer meende dat de fiscus niet had bewezen dat zijn truck op moment van gebruik van de openbare weg niet meer kwalificeerde als bestelauto voor de BPM. De Hoge Raad wees zijn standpunt af. De inspecteur kan aan zijn bewijslast voldoen door op het moment waarop hij een auto op de openbare weg signaleert, deze auto onmiddellijk aan de kant te laten zetten voor een controle. Maar de fiscus mag ook even wachten en wat later een controle thuis houden. Wel moet de inspecteur dan aannemelijk maken dat de auto tijdens de controle in dezelfde staat verkeert als op het moment van de constatering van het weggebruik. In dit geval vond de rechter dit aannemelijk. De ondernemer had al eerder de kap aangebracht, zij het toen met bouten in plaats van spanbanden. Toen had de fiscus hem er al op gewezen dat de auto daardoor geen bestelauto meer was, waarop de man de kap had verwijderd. Nu de auto weer dezelfde kap had, was aannemelijk dat opnieuw niet werd voldaan aan de afmetingseisen. De Belastingdienst mocht BPM naheffen.
Wet: artikelen 1, derde lid, 12a, eerste en tweede lid en 13a Wet BPM 1992
Meer informatie: Hoge Raad 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3079
Geef een reactie