De fiscus mocht op grond van een wetswijziging de toepassing van de 30%-regeling vanaf 2012 beëindigen. Dat in de beschikking een maximale geldigheidsduur was opgenomen en niet met zoveel woorden een voorbehoud was gemaakt ingeval van een wetswijziging, deed er niet toe. Van strijdigheid met het vertrouwensbeginsel was geen sprake.
Een werknemer met de Belgische nationaliteit stapte naar de rechter toen de fiscus de toepassing van de 30%-regeling vanaf 2012 weigerde. Hij stelde dat toetsing en korting alleen mocht plaatsvinden ten aanzien van de schaarse deskundigheid. Het niet voldoen aan het per 1 januari 2012 geldende 150-kilometercriterium, was volgens belanghebbende geen grond om de looptijd te verminderen. Ook de tussentijdse toetsing op grond van artikel 9d, tweede lid van de UBLB bood geen grond voor vermindering van de looptijd. Die bepaling vervulde alleen een functie in de verdeling van de bewijslast. Rechtbank Noord-Holland oordeelde echter dat de wetswijziging ook gevolgen had voor de uitleg van het begrip ‘ingekomen werknemer’ voor de toepassing van de tussentijdse toetsing aan het 150-kilometercriterium vanaf 2012. Ook de stelling van de werknemer dat zijn werkgever uit de afgegeven beschikking het vertrouwen kon ontlenen dat de 30%-regeling tot en met 30 juni 2017 van toepassing zou zijn, mocht niet baten. In de beschikking werd namelijk voor de juiste toepassing van de bewijsregel geadviseerd de relevante tekst van het uitvoeringsbesluit te raadplegen. Aan de afgegeven beschikking kon als gevolg van de wijzigingen in het UBLB en de overgangsregeling niet meer een in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. De fiscus had juist gehandeld, zo oordeelde de rechtbank.
Wet: artikel 15a, eerste li, onderdeel j Wet op de loonbelasting 1964, artikel 8 en artikel 9d UBLB 1965
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 31 oktober 2016 (gepubliceerd 3 november 2016), ECLI:NL:RBNHO:2016:8864
Geef een reactie