Als een beroepsprocedure onredelijk lang duurt, heeft de belanghebbende in beginsel ook recht op een vergoeding van de wettelijke rente over de te laat ontvangen griffierechtvergoeding.
In een recent arrest geeft de Hoge Raad meer duidelijkheid over de berekening van de vergoeding van de kosten van geleden immateriële schade als gevolg van een te lange beroepsprocedure. In eerdere rechtspraak is al bepaald dat de (hoger) beroepsprocedure voor de belastingrechter in beginsel hooguit twee jaren mag duren. Een verwijzingszaak mag in principe hooguit één jaar duren. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat de verknochtheid van een zaak met andere zaken over dezelfde of andere belastingplichtige(n) een reden kan zijn om de genoemde termijnen te verlengen. Zie: ‘Overzichtsarrest over vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn’. Deze verlenging is toegestaan in gevallen waarin de rechter voor de beslissing van de zaak kennis moet nemen van gedingstukken van een of meer andere zaken. Bovendien moet hij zich daarbij een oordeel vormen over wat in die andere zaak of die andere zaken aan de orde is. De enkele omstandigheid dat een gemachtigde in (zeer) vele zaken standaard, eventueel in dezelfde volgorde, dezelfde stellingen aanvoert, is onvoldoende om een dergelijke verknochtheid aan te nemen. De Hoge Raad verwijst voor deze laatste opmerkingen naar zijn eerdere arrest van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623.
Wettelijke rente over vertraagd griffierecht
Bij een overschrijding van de redelijke termijn zal de belanghebbende ook lang hebben moeten wachten op een vergoeding voor het griffierecht dat hij moest betalen. De Hoge Raad maakt duidelijk dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van wettelijke rente over de griffierechtvergoeding als zijn (hoger) beroepsprocedure (deels) succesvol is. Hij moet ook om die rentevergoeding hebben gevraagd. De termijn gaat in vanaf vier weken na de datum waarop de rechter uitspraak heeft gedaan.
Wet: art. 8:88 Awb e.v. en art. 6:119 BW
Bronnen: Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1189, Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1191 en Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1192
Geef een reactie