De inspecteur moet informatie in het dossier over andere belastingplichtigen onder bijzondere omstandigheden toevoegen aan het dossier van die andere belastingplichtigen.
Tussen ouders en hun dochter en hun zoon heeft een grondtransactie in de agrarische sfeer met voorbehoud van een pachtrecht plaatsgevonden. De dochter heeft haar verkregen – verpachte – deel in box 3 verantwoord. Bij oplegging van de primitieve aanslag IB/PVV 2014 is dat gevolgd. In 2014 hebben de ouders afstand gedaan van hun pachtrecht, in 2016 hebben zij het landbouwbedrijf gestaakt. Na onderzoek bij de moeder heeft de inspecteur in 2017 een onderzoek bij de dochter ingesteld. Zijn conclusie was dat de verpachte grond niet tot box 3 is te rekenen. De grondtransactie leidt namelijk tot een ongebruikelijke terbeschikkingstelling (tbs) in box 1. Daarom heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd. Hof Den Haag (NTFR 2021/1877) deelde de visie van de inspecteur dat sprake is van een ongebruikelijke tbs maar heeft de navorderingsaanslag vernietigd wegens een ambtelijk verzuim.
Ambtelijk verzuim
De Hoge Raad acht het oordeel van het hof inzake de ongebruikelijke tbs cassatieproof. De Hoge raad deelt eveneens de conclusie dat hier sprake is van een ambtelijk verzuim. Daarbij zet de Hoge Raad het juridische kader uiteen waarbij hij deels ‘omgaat’ ten opzichte van HR 29 augustus 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2235. Nu geldt de regel, kort gezegd, dat gegevens die relevant kunnen zijn voor de belastingheffing van andere belastingplichtigen onder bijzondere omstandigheden moeten worden toegevoegd aan het dossier van die andere belastingplichtigen. Die situatie doet zich hier voor. De gegevens met betrekking tot de grondtransactie uit het dossier van de moeder hadden moeten worden opgenomen in het dossier van de dochter. Nu dat niet is gebeurd, is sprake van een ambtelijk verzuim.
Wet: art. 16, eerste lid AWR en art. 3.91 Wet IB 2001
Bronnen: Hoge Raad 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1343, 21/02394, Hoge Raad 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1489, 21/02391 en Hoge Raad 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1490, 21/02396
Geef een reactie