Enkele rechtbanken hebben zich uitgesproken over de vraag of de inspecteur genoeg voortvarend navorderingsaanslagen over verzwegen vermogen heeft opgelegd. Daaruit blijkt onder meer dat de rechter het de inspecteur aanrekent als hij acht maanden niets doet.
Nieuw feit nodig voor navordering
Stuit de inspecteur op een zogenoemd nieuw feit, dat hem niet bekend was of hem niet bekend hoefde te zijn op het moment dat hij de aanslag oplegde, dan kan hij een navorderingsaanslag opleggen. Soms heeft de inspecteur geen nieuw feit nodig. Bijvoorbeeld als de belastingplichtige ter kwader trouw is geweest en bewust zijn inkomsten niet heeft gemeld. Dit komt de laatste tijd vaak aan de orde in rechtspraak die gaat over verzwegen inkomsten uit vermogen dat is geparkeerd op buitenlandse bankrekeningen.
Soms verlengde navorderingstermijn
Het opleggen van een navorderingsaanslag is gebonden aan een maximumtermijn. De normale navorderingstermijn bedraagt vijf jaar, vanaf het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Als de inspecteur uitstel voor het indienen van de aangifte heeft verleend, wordt die uitstelperiode opgeteld bij de standaard navorderingstermijn. Gaat het echter om vermogen dat in het buitenland wordt gehouden of voordelen die in het buitenland zijn behaald, dan heeft de inspecteur twaalf jaar de tijd om na te vorderen. Maar hij mag dan niet treuzelen bij het opleggen van de navorderingsaanslagen, zo besliste de Hoge Raad al eerder (LJN: BJ9092). Wat voortvarend is, en wat niet, wordt nu uitgemaakt door de diverse lagere rechters.
Verzwegen gegevens naar Nederlandse fiscus
Zo ging het in een zaak bij Rechtbank Leeuwarden om een Nederlands echtpaar dat betrokken was bij een verdachte transactie in Duitsland. Een Duitse bank meldde dit op 29 oktober 2002 aan het Duitse Openbaar Ministerie, dat ermee aan de slag ging. Vervolgens ontving de Nederlandse Belastingdienst op 9 augustus 2004 overzichten van (verzwegen) bancaire gegevens van het echtpaar. Op basis van die gegevens kon de fiscus navorderingsaanslagen opleggen, maar het duurde nog tot 15 december 2005 voordat de eerste navorderingsaanslagen volgden. Deze zagen op de jaren 1993 en 1994.
Inspecteur handelde niet voortvarend genoeg
Volgens Rechtbank Leeuwarden had de inspecteur hierbij niet voortvarend genoeg gehandeld. De inspecteur kon geen reden geven voor het tijdsverloop tussen augustus 2004 en oktober 2005. Ook het feit dat er nog een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD liep, was geen reden om de belastingheffing op te schorten. Voor de navorderingsaanslagen over latere tijdvakken was het tijdsverloop zelfs nog groter, want deze werden steeds aan het einde van de 12-jaarsperiode opgelegd. Onaanvaardbaar, zo oordeelde de rechter, en alle navorderingsaanslagen werden vernietigd.
Acht maanden was te lang
Bij Rechtbank Den Haag bleek een termijn van acht maanden al te lang. Tussen het moment waarop de belastingplichtige in deze zaak voor het eerst ontkende een buitenlandse bankrekening te hebben (gehad) – 21 april 2008 – en de dagtekening van de navorderingsaanslag – 31 december 2008 – was ongeveer een periode van acht maanden verstreken. Dit was te lang en onaanvaardbaar. De aanslag werd vernietigd. Aanslagen over de jaren 2002 t/m 2005 waren wel terecht opgelegd, namelijk binnen de reguliere vijfjaarstermijn.
Aanbeveling voor de praktijk
Het is raadzaam bij elke navorderingsaanslag die is opgelegd met toepassing van de navorderingstermijn van twaalf jaar, bij de inspecteur te informeren wanneer deze de gegevens voor het nieuwe feit tot zijn beschikking kreeg. Er mag geen sprake zijn van onnodig dralen in het navorderingsproces, want dan vervalt de mogelijkheid om met toepassing van de verlengde termijn over te gaan tot navordering.
Wet: artikel 16, lid 4 AWR
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 13 juli 2011 (gepubliceerd 18 augustus 2011), LJN: BR4972
Meer informatie: Rechtbank Leeuwarden, 28 april 2011 (gepubliceerd 18 augustus 2011), LJN: BR5241
Geef een reactie