Een belastingplichtige die bij de ontvangst van een aanslag ziet dat een eerder door de inspecteur aangekondigde correctie niet is uitgevoerd, moet begrijpen dat een fout is gemaakt. Zo heeft Hof Arnhem-Leeuwaren beslist na terugwijzing van de Hoge Raad.
Een vrouw verhuurde haar bedrijfspand aan een bv waarvan alle aandelen in het bezit waren van haar echtgenoot. De vrouw ging ervan uit dat dit pand in box 3 viel en gaf dit ook zo op in de IB-aangifte voor 2008 en 2009. In 2010 vond een boekenonderzoek plaats bij de bv waarvan haar man grootaandeelhouder was. De inspecteur liet de vrouw toen weten dat hij naar aanleiding van het onderzoek de opbrengsten uit de verhuur van het pand voor de jaren 2006 tot en met 2009 in aanmerking wilde nemen in box 1. De vrouw kreeg echter een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2008 én 2009 opgelegd conform de ingediende aangiften. De inspecteur corrigeerde dit in de navorderingsaanslagen die kort daarna volgden. De vraag was of dit een fout was die voor de vrouw redelijkerwijs kenbaar was. Volgens het hof had de inspecteur aannemelijk gemaakt dat hij zowel schriftelijk als mondeling consistent duidelijk had gemaakt aan de vrouw dat de aangiften gecorrigeerd zouden worden. De inkomsten zouden bij de aanslagregeling in box 1 belast worden. Hof Arnhem-Leeuwaren besliste dan ook dat de vrouw bij de ontvangst van de aanslagen, waarbij de aangifte met betrekking tot de allocatie van het bedrijfspand was gevolgd, moet hebben begrepen dat een fout was gemaakt. De aanslag week op dit punt immers af van wat de inspecteur had willen regelen.
Wet: artikel 16, tweede lid. onderdeel c, AWR
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 juni 2015 (gepubliceerd op 29 juni 2015), ECLI:NL:GHARL:2015:4578
Geef een reactie