De belastinginspecteur kan de te weinig geheven belasting niet navorderen als een aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuiste inzicht van andere belastingambtenaren in de feiten of in het recht. Het verwijtbaar onjuiste inzicht van deze ambtenaren wordt namelijk toegerekend aan de inspecteur.
In beginsel kan de inspecteur de te weinig geheven belasting alleen navorderen als sprake is van een nieuw feit. De inspecteur heeft echter geen nieuw feit nodig om na te vorderen in gevallen waarin wegens een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Hiervan is in ieder geval sprake als de te weinig geheven belasting minstens 30% lager is dan de volgens de belastingwet verschuldigde belasting. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft duidelijk gemaakt dat in dergelijke gevallen een inzichttoets en een discrepantietoets moet plaatsvinden. Er wordt dan gekeken of de fout als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven, voortvloeide uit een verwijtbaar onjuiste inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht en of die fout heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. Volgens het hof was in dit specifiek geval sprake van een verwijtbaar onjuist inzicht van de ambtenaren die de aangiften hadden behandeld van een man die een pand verhuurde aan een bv waarin zijn echtgenote een indirect aanmerkelijk belang had. De ambtenaren in kwestie hadden namelijk nagelaten de aangiften waarvan de onjuistheid door een boekenonderzoek aan het licht was gekomen, in het traject van geautomatiseerde afdoening en verwerking van aangiften te blokkeren. Dit verwijtbaar onjuiste inzicht in de feiten moest volgens de rechter worden toegerekend aan de inspecteur. Navordering was daarom uitgesloten.
Wet: artikel 16 AWR
Meer informatie: Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 december 2013 (gepubliceerd op 6 december 2013), ECLI:NL:GHARL:2013:9173
Geef een reactie