De Hoge Raad heeft in acht verschillende zaken uitspraak gedaan over diverse vragen rondom de toepassing van de antimisbruikmaatregelen die opgenomen zijn in artikel 12a van de Wet op de Vennootschapsbelasting. In de praktijk worden namelijk nog steeds op grote schaal structuren opgezet om de antimisbruikbepalingen te omzeilen. De Hoge Raad wil de handel in hir-lichamen klaarblijkelijk aan banden leggen, want de fiscus werd in alle zaken in het gelijk gesteld.
Als de verwerving van een bedrijfsmiddel deel uitmaakt van een samenstel van rechtshandelingen dat bedoeld is om het uiteindelijke belang in de vennootschap te wijzigen, moet de gevormde herinvesteringsreserve (hir) in de winst vrijvallen. Dit is geregeld in artikel 12a van de Wet op de Vennootschapsbelasting. Er worden nog steeds op grote schaal structuren opgezet om deze antimisbruikbepaling te ontlopen. Dit blijkt uit recente arresten van de Hoge Raad.
Moment van herinvesteren
Zo heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat een hir al bij totstandkoming van de koopovereenkomsten kan worden afgeboekt op de waarde van de onroerende zaken waarin is geherinvesteerd. De aanschaffingskosten mogen namelijk op basis van goed koopmansgebruik al op dat moment wordt geactiveerd.
Moment van belangenwijziging
In twee andere zaken oordeelde de Hoge Raad dat doel en strekking van artikel 15e van de Wet op onaanvaardbare wijze worden doorkruist als door een samenstel van bepaalde handelingen vrijval van de hir zou kunnen worden voorkomen. Het gaat om de volgende handelingen:
- het belang in de belastingplichtige is met een hir gewijzigd,
- voorafgaande aan die wijziging heeft de aanwending van de hir vanuit materieel oogpunt plaatsgevonden door de nieuwe houder van dat belang,
- er is sprake van een samenstel van rechtshandelingen waarbij de tijdsvolgorde van die rechtshandelingen zo is ingericht dat het herinvesteringstijdstip juist voor de wijziging in het belang in die belastingplichtige heeft plaatsgevonden, en
- het doorslaggevende oogmerk van dit samenstel van (rechts)handelingen is de wettelijke regeling van artikel 15e van de Wet op de VPB te ontgaan.
Belangenwijziging en fiscale eenheid
Verder benadrukte de Hoge Raad dat de hir direct voorafgaand aan de belangwijziging en daarmee ook direct voorafgaand aan de ontvoeging van een maatschappij uit de fiscale eenheid, moet worden toegevoegd aan de winst van de fiscale eenheid. De hir wordt dus niet toegedeeld aan de ontvoegde maatschappij die het vermogensbestanddeel heeft vervreemd ter zake waarvan de reserve is gevormd.
Ruilarresten
De Hoge Raad boog zich ook over de vraag of een belastingplichtige de ruilarresten kon toepassen. Volgens de Hoge Raad is voor toepassing van de ruilarresten geen plaats als op grond van art. 3.54 Wet IB 2001 een hir kan worden gevormd. Een belastingplichtige kan namelijk niet kiezen tussen de wettelijke faciliteit en toepassing van de ruilarresten.
Vervreemding en herinvestering
Tot slot gaf de Hoge Raad aan dat de antimisbruikbepaling in artikel 12a van de Wet op de VPB ook van toepassing kan zijn als vervreemding van het bedrijfsmiddel en herinvestering in hetzelfde jaar plaatsvinden.
Wet: artikel 12a en 15e, 15aj, lid 4 Wet VPB 1969 en artikel 3.30 en 3.54 Wet IB 2001
Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1188, 13/01647
Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1187, 13/00215
Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1186, 12/05645
Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1092, 13/00280
Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1190, 13/02325
Hoge Raad, 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1183, 13/01702
Geef een reactie