Is sprake van misbruik van recht of een schijnhandeling als een stichting een sportcomplex en tennisbanen ter beschikking gaat stellen aan een tennisvereniging en daardoor de btw op onderhoudskosten kan terugvragen? De Hoge Raad oordeelt van niet.
Een voor de omzetbelasting vrijgestelde tennisvereniging had een gebruikersovereenkomst met de gemeente voor het door haar gebruikte sportcomplex. De tennisvereniging had daarbij de verplichting zorg te dragen voor het beheer en het onderhoud van het sportcomplex. Eind 2009 was het sportcomplex aan renovatie toe. Om de omzetbelasting op de onderhoudskosten terug te kunnen vragen, richtten de voorzitter en de penningmeester van de vereniging een stichting op. Deze stichting nam het contract van de tennisvereniging met de gemeente over. Ook nam de stichting de activa van de tennisvereniging over, waarbij zij de koopsom schuldig bleef. De stichting stelde het sportcomplex, met uitzondering van de bar in de kantine, aan de tennisvereniging ter beschikking voor een marktconforme jaarlijkse vergoeding het gebruik voor de tennissport van het complex, onder het beding dat het sportcomplex niet exclusief ter beschikking stond van de tennisvereniging. Ook stelde de stichting regelmatig tennisbanen ter beschikking aan derden tegen vergoeding en genoot zij inkomsten uit reclame met het plaatsen van winddoeken langs de tennisbanen. De stichting verrichtte hiermee belaste prestaties en kon daardoor de voor het onderhoud in rekening gebrachte omzetbelasting terugvragen.
Commerciële activiteiten
In geschil bij de Hoge Raad was of hier sprake was van misbruik van recht. Dat is niet het geval. De Hoge Raad volgde het hof in zijn opvatting dat voor de rechtshandelingen tussen de stichting en de tennisvereniging zich niet de situatie voordeed dat partijen in werkelijkheid andere rechtshandelingen waren aangegaan. De vrijstelling van omzetbelasting bij verhuur, zou alleen gelden als sprake zou zijn van een passieve terbeschikkingstelling. Dat was hier niet het geval aldus de Hoge Raad, er was geen sprake van vrijgestelde verhuur, omdat naast de verhuur ook sprake was van commerciële activiteiten zoals toezicht, beheer en het voortdurende onderhoud. Tot slot was het samenstel van rechtshandelingen niet kunstmatig te noemen. De Hoge Raad oordeelde dat de stichting de in rekening gebrachte voorbelasting terugkreeg.
Wet: art. 7, 9, 11 en 15 Wet OB 1968 en post b.3 van Tabel I behorende bij de Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 1 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3037
Geef een reactie