Naast facturering en bemiddeling is de rol van een gastouderbureau in wezen van ondersteunende aard voor het tot stand brengen en behouden van een verantwoorde kinderopvang. Inschakeling van een gastouderbureau hoeft het ondernemerschap van een gastouder niet in de weg te staan.
Een vrouw was werkzaam als gastouder. In een jaar ving zij 10 kinderen van acht ouders op bij haar in huis. Na aftrek van kosten was het resultaat over dat jaar afgerond € 12.500. Ouders kwamen vaak via bemiddeling door een gastouderbureau in contact met de vrouw. Deze vrouw sloot met de vraagouders een overeenkomst van opdracht. Het gastouderbureau verzorgde daarbij de facturering en ontving de vergoedingen van de vraagouders. Vervolgens betaalde het gastouderbureau na aftrek van een vergoeding voor zichzelf € 4 per uur opvang per kind aan de vrouw. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden of winst uit onderneming. De inspecteur is van mening dat de vrouw geen ondernemersrisico liep vanwege de rol van het gastouderbureau.
Ondernemersrisico
Het hof overweegt dat de vrouw zelf de overeenkomsten met de vraagouders sluit. Ook vindt het hof belangrijk dat zij slechts een overeenkomst van bemiddeling heeft gesloten met het gastouderbureau, waarin onder meer staat dat de gastouder geen enkele plicht heeft tot het verrichten van opvangwerkzaamheden. Verder hecht het hof belang aan het feit dat de vrouw al ruim 15 jaar kinderen opving als gastouder en haar inkomsten een stijgende lijn vertoonde. Bovendien waren die inkomsten aanzienlijk te noemen. De vrouw liep bovendien ondernemersrisico bij niet-betaling door vraagouders of bij ziekte of vakantie geen betaling te ontvangen. Zij kon een verzoek van een vraagouder weigeren. Door haar ervaring en mond-tot-mond-reclame hoefde de vrouw niet of nauwelijks zelf reclame te maken voor opvang. Dat vond het hof echter geen reden het ondernemerschap aan de vrouw te onthouden. Het hof oordeelt dat de vrouw ondernemer is en verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.
Wet: Art. 3.2 en 3.5 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2018 (gepubliceerd op 16 maart 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:2341
Geef een reactie