De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd met beleid over de fiscale behandeling van functionarissen van internationale organisaties en diplomaten. Dit besluit is een actualisatie van het besluit van 23 september 2004, nr. IFZ2004/764M.
Functionarissen van internationale organisaties hebben vanwege internationale overeenkomsten veelal aanspraak op vrijstelling van nationale belastingheffing over hun loon, zoals bedoeld in artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964, van die internationale organisatie. In het besluit van 23 september 2004 nr. IFZ2004/764M was daarom beleid opgenomen ten aanzien van deze doelgroep. Naar aanleiding van recente gerechtelijke uitspraken is dit beleid aangepast voor zover het de heffingskortingen betreft. Er is een expliciet standpunt opgenomen ten aanzien van de tegemoetkoming specifieke zorgkosten. Ook is het standpunt ten aanzien van de invloed van het vrijgesteld inkomen op de uitgaven voor inkomensvoorzieningen herzien.
Heffingskortingen
In het besluit van 23 september 2004, nr. IFZ2004/764M, was ten aanzien van de inkomensafhankelijke heffingskortingen het standpunt ingenomen dat die heffingskortingen ook belastingvoordelen zijn waardoor het vrijgesteld inkomen in aanmerking mag worden genomen bij de berekening van de heffingskortingen.
Ontwikkelingen in de jurisprudentie
In 2019 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de algemene heffingskorting deel uitmaakt van de tariefstructuur en het rekening houden met het vrijgestelde inkomen neerkomt op indirecte heffing over dat vrijgestelde inkomen. Afbouw van de algemene heffingskorting aan de hand van het vrijgestelde inkomen is daarom volgens de Hoge Raad niet toegestaan.
Recentelijk heeft Gerechtshof Den Haag ten aanzien van de ouderenkorting geoordeeld dat deze ook deel uitmaakt van de tariefstructuur. Ook afbouw van de ouderenkorting aan de hand van het vrijgestelde inkomen is daarom niet toegestaan volgens het Gerechtshof. De staatssecretaris berust in deze uitspraken.
Gevolgen jurisprudentie voor het standpunt ten aanzien van de heffingskortingen
Op basis van de hiervoor genoemde jurisprudentie concludeert de staatssecretaris dat dit oordeel ook geldt voor de andere heffingskortingen. Dat leidt tot de conclusie dat het bij de berekening van geen enkele heffingskorting is toegestaan het vrijgesteld inkomen in aanmerking te nemen. Deze conclusie ziet niet alleen op gevallen waarin het in aanmerking nemen van het vrijgesteld inkomen tot een lagere heffingskorting leidt. Ook in gevallen waarin het meenemen van het vrijgesteld inkomen leidt tot een hogere heffingskorting blijft dat inkomen buiten beschouwing. Het eerder in het besluit van 23 september 2004, nr. IFZ2004/764M, ingenomen standpunt wordt dan ook verlaten. Dit geldt zowel voor het belastingdeel als voor de premiedelen van de heffingskortingen.
Uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner
Het hiervóór beschreven herziene standpunt geldt echter niet voor de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner. Overeenkomstig het eerdere oordeel van de Hoge Raad, blijft gelden dat het vrijgesteld inkomen wel in aanmerking genomen dient te worden genomen bij de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner. De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner is namelijk geen onderdeel van de standaardheffingskorting en maakt geen onderdeel uit van de tariefstructuur, maar is een belastingvoordeel. Het past ook niet bij doel en strekking van die uitbetaling om het vrijgesteld inkomen buiten beschouwing te laten. Uit artikel 8.9, tweede lid 2, Wet IB 2001 volgt dat de verhoging van de gecombineerde heffingskorting wordt verlaagd met het bedrag van de belastingvermindering volgens regelingen ter voorkoming van dubbele belasting. Tot deze belastingvermindering behoort ook de inkomstenbelasting die geheven zou zijn indien het vrijgesteld inkomen wel regulier in de heffing was betrokken.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
Het herziene standpunt heeft tot gevolg dat het vrijgesteld inkomen ook buiten beschouwing blijft bij de beoordeling of recht bestaat op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat kan ertoe leiden dat een feitelijk minstverdienende partner, die wel regulier belastbaar arbeidsinkomen geniet, niet in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting omdat de meestverdienende partner vrijgestelde inkomsten van een internationale organisatie geniet.
Dit gevolg acht de staatssecretaris niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Daarom keurt hij het volgende goed met toepassing van artikel 63 AWR (hardheidsclausule).
Goedkeuring
De staatssecretaris keurt goed dat voor de beoordeling of de partner (in de zin van de inkomensafhankelijke combinatiekorting) van een functionaris van een internationale organisatie recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, het vrijgesteld inkomen van die internationale organisatie in die beoordeling wordt betrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 22 oktober 2024. Het besluit van 23 september 2004, nr. IFZ2004/764M is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
Bron: Besluit van 27 september 2024, nr. 2024-18547, Ministerie van Financien, Stcrt. 2024, 33705
Verdiepingscursus Internationale aspecten loonheffing
Tijdens deze verdiepingscursus zoomt loonheffingenspecialist Jaap Spierenburg in op de internationale aspecten van de loonheffingen. Daarbij is er onder meer aandacht voor de belastingplicht van niet in Nederland wonende werknemers, de inhoudingsplicht voor niet in Nederland gevestigde werkgevers, internationale sociale zekerheid, de internationale aspecten van de werkkostenregeling en niet te vergeten de (nu nog) 30%-regeling. Ook komen praktische zaken aan de orde die een rol spelen in de loonadministratie voor grensoverschrijdende werknemers en wordt aandacht besteed aan de salary split.
Geef een reactie