Aan de administratieplicht kan alleen worden voldaan indien de administratie, bestaande uit schriftelijke stukken en andere gegevensdragers, zelf adequaat is. Om die reden zijn getuigenverklaringen naar hun aard niet geschikt om op grond daarvan te kunnen voldoen aan de administratieplicht, aldus Advocaat-generaal IJzerman.
Het ging om een stichting die in 1996 door twee erfgenamen werd opgericht. Tot de nalatenschap behoorde onder andere een aantal ondernemingen in Brazilië en Paraguay. De stichting had als doel het bevorderen van de materiële en geestelijke belangen van de werknemers, oud-werknemers en familieleden van de werknemers en oud-werknemers van die ondernemingen. De fiscus had de stichting in 2008 en wederom in 2011 aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (ANBI). Na een bedrijfsbezoek in 2011 trok de inspecteur de ANBI-beschikking van belanghebbende met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 in. Er waren namelijk geen jaarstukken opgesteld en er was geen duidelijke financiële verantwoording en evaluatie van de ondersteunende projecten. De inspecteur kon dus niet controleren of de middelen van belanghebbende in de vereiste mate het algemeen belang hebben gediend. Hof Amsterdam oordeelde dat belanghebbende niet had voldaan aan de eis dat haar administratie een zodanig duidelijk inzicht geeft in de aard en omvang van haar uitgaven. Het hof ging voorbij aan het door belanghebbende gedane aanbod om getuigen te laten verklaren hoe de gelden waren besteed. Belanghebbende ging in cassatie.
Administratieplicht
A-G IJzerman adviseerde de Hoge Raad om het cassatieberoep van de stichting ongegrond te verklaren. Om te beginnen is de administratieplicht een zelfstandige plicht. Dat betekent dat de geconstateerde gebreken in de administratie niet (achteraf), door middel van bijvoorbeeld getuigenverklaringen, kunnen worden geheeld. De inspecteur had de ANBI-status van belanghebbende terecht ingetrokken. Verder wees de A-G erop dat belanghebbende geen vertrouwen kon ontlenen aan het feit dat de inspecteur na kennisname van een ingevuld standaardaanvraagformulier in 2008, haar had aangemerkt als ANBI. Bovendien was de inspecteur door de wetswijzigingen in 2008 en 2011 niet langer gebonden aan een standpunt dat hij onder vigeur van de regeling van vóór de wetswijzigingen had ingenomen.
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 20 maart 2017 (gepubliceerd op 7 april 2017), ECLI:NL:PHR:2017:219
Geef een reactie