Als iemand op basis van een voormalige dienstbetrekking bij een familielid een WW-uitkering vraagt, wil het UWV soms stellen dat geen sprake was van een dienstbetrekking. De Centrale Raad van Beroep maakt duidelijk dat wel degelijk sprake is van een dienstbetrekking als het familielid de arbeidskracht goed controleert en instrueert.
Een vrouw had een WW-uitkering aangevraagd. Zij stelt ruim zes maanden in dienstbetrekking te hebben gewerkt als zorgverlener voor haar moeder. Het UWV gelooft niet dat sprake was van een dienstbetrekking omdat de zorgverlener de dochter is van haar opdrachtgever. Daardoor zou een gezagsverhouding ontbreken.
Wanneer en hoe
De Raad redeneert echter dat volgens vaste rechtspraak een familierelatie tussen opdrachtnemer en opdrachtgever een dienstbetrekking niet uitsluit. De aanwezigheid van een familierelatie is wel een relevante omstandigheid, maar men moet kijken naar alle omstandigheden. De vrouw wijst erop dat haar moeder steeds had aangegeven wanneer en hoe zij verzorgd wilde worden. Daarnaast hield de wijkverpleging toezicht, waaraan de vrouw eveneens verantwoording moest afleggen. Verder controleerde de moeder de opgave van de gewerkte uren. Ten slotte had de vrouw dezelfde zorg aan haar moeder verleend die zij in het verleden aan andere cliënten had verleend. De Raad oordeelt dat onder zulke omstandigheden de moeder gezag had uitgeoefend over haar dochter. De dochter heeft dus de werkzaamheden als zorgverlener in dienstbetrekking uitgevoerd.
Meer informatie: Centrale Raad van Beroep 24 januari 2019 (gepubliceerd 29 januari 2019), ECLI:NL:CRVB:2019:252
Geef een reactie