Het Hof van Justitie EU oordeelt dat een lid van een raad van commissarissen van een stichting zijn werkzaamheden op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt uitoefent. Toch handelt de commissaris voor rekening en onder verantwoordelijkheid van die raad en hij draagt geen economisch bedrijfsrisico. De commissaris is daarom geen btw-ondernemer.
Hof Den Bosch had prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU (HvJ) om te weten te komen of een commissaris van een stichting voor de omzetbelasting een ondernemer is. Zie hierover uitgebreider ‘Is gedeeltelijk ondergeschikte commissaris btw-ondernemer?’
HvJ gaat in op zowel het economische karakter van de activiteit als ook de zelfstandigheid van de commissaris. Volgens het HvJ staat vast dat de uitoefening van een commissariaat een economische activiteit is. De commissaris in het geding ontvangt een jaarlijkse vergoeding. De omstandigheden waarin de commissaris zijn functie uitoefent zijn gebruikelijk voor dit soort diensten. De leden van de raad van commissarissen ontvangen bovendien een vergoeding die duurzaam van aard is. Voor de zelfstandige uitoefening van de functie van commissaris gaat het HvJ eerst na of een commissaris werknemer is. Dat is niet het geval, ondanks dat er voor de loonheffingen een fictiebepaling geldt. Voor de beoordeling van de zelfstandigheid is verder volgens het HvJ belangrijk dat de commissaris als lid van de raad van commissarissen noch in eigen naam, noch voor eigen rekening en noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt.
Geen economisch bedrijfsrisico
Kenmerkend voor een lid van de raad van commissarissen is voorts dat hij geen enkel economisch bedrijfsrisico draagt, hij ontvangt een vaste vergoeding, onafhankelijk van zijn deelname aan vergaderingen of feitelijk gewerkte uren. Het HvJ is van oordeel dat een persoon die een dergelijk bedrijfsrisico niet draagt, niet kan worden geacht zelfstandig een economische activiteit uit te oefenen. Er is dus geen sprake van ondernemerschap voor de btw.
Wet: Art. 7 Wet OB 1968 en art. 9 en 10 Richtlijn 2006/112/EG
Meer informatie: HvJ EU 13 juni 2019, C-420/18, ECLI:EU:C:2019:490
Geef een reactie