Als een integratieheffing moet plaatsvinden omdat een pand gedeeltelijk vrijgesteld van btw wordt verhuurd, moet de fiscus al bij de eerste ingebruikname van het pand nagaan of sprake is van één goed of zelfstandige delen. Integratieheffing voor de later vrijgestelde delen van het pand is in beginsel niet mogelijk.
Deze kwestie stond centraal in een zaak voor Rechtbank Gelderland. Het ging om een bv die een pand met vier verdiepingen liet bouwen en de voorbelasting op de bouwkosten van ruim € 10 miljoen volledig aftrok. In 2004 moest een integratieheffing plaatsvinden omdat de bv een deel (41,325%) van het pand vrijgesteld van btw had verhuurd aan een derde. De andere delen stonden toen nog leeg. Tijdens een boekenonderzoek bleek dat de integratieheffing niet was afgedragen. De bv kreeg een naheffingsaanslag opgelegd, waarbij werd nageheven over 41,325% van de voortbrengingskosten van het pand. Een paar jaar later constateerde de inspecteur dat de bv ook de andere verdiepingen deels vrijgesteld en deels belast verhuurde. Er volgden meer naheffingsaanslagen inclusief boeten. Volgens de rechtbank bleek echter nergens uit dat de bv en de fiscus afspraken hadden gemaakt over het in delen opleggen van de integratieheffing. De rechter merkte verder op dat in dit geval geen sprake was van zelfstandige delen die elk een apart goed vormden voor de toepassing van de integratieheffing. Er was sprake van één goed, zodat de integratieheffing voor 100% had moeten plaatsvinden bij de eerste ingebruikname door verhuur van het eerste gedeelte van het pand in 2004. Nu de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de heffing over 2004 bedoeld was als een saldering van 100% integratieheffing met aftrek voor de leegstaande delen, was herziening niet mogelijk.
Wet: artikel 11, eerste lid, onderdeel b, ten vijfde en artikel 15, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 23 september 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5964
Geef een reactie