Een pand dat wordt verhuurd aan derden op het moment van vervreemding heeft niet dezelfde economische functie als een pand dat op het moment van aanschaf dienstbaar was aan de eigen onderneming. Afboeking van de herinvesteringsreserve (hir) is in dat geval niet mogelijk.
Ondernemers kunnen een hir alleen afboeken op de kostprijs van een nieuw gebouw als dit gebouw eenzelfde economische functie binnen de onderneming vervult als het oude gebouw. Een bestemmingswijziging van een pand kan dus ertoe leiden dat afboeking van de hir niet meer mogelijk is. Dit was precies het geval in een zaak voor Hof Amsterdam. In deze zaak vormde een vennootschap die tot een fiscale eenheid behoorde een hir bij de vervreemding van een bedrijfspand waarin zij een automobielbedrijf exploiteerde. De vennootschap besloot dit pand na verhuizing van het automobielbedrijf gedurende tien jaar aan een derde partij te verhuren. De vennootschap wilde deze hir op een gegeven moment afboeken op de kostprijs van een nieuw gebouw. De inspecteur ging niet daarmee akkoord. Het oude pand was weliswaar gedurende een korte periode dienstbaar geweest aan de eigen onderneming, maar die functie was gewijzigd door de verhuur aan derden. Het nieuwe gebouw werd integendeel bij aanschaf verhuurd aan een vennootschap binnen de fiscale eenheid. In dat geval is het pand dienstbaar aan de eigen onderneming, zo stelde de rechter. Het hof vond net zoals de inspecteur dat afboeking van de hir niet mogelijk was, omdat het vervreemde pand werd aangehouden als belegging, terwijl het nieuwe pand dienstbaar was aan de onderneming. Aan het vereiste van eenzelfde economische functie werd dus niet voldaan. Nu in de tussentijd drie jaar was verstreken heeft de fiscus volgens de rechter terecht de hir opgenomen in de winst.
Meer informatie: Hof Amsterdam, 5 juli 2012 (gepubliceerd 18 juli 2012), LJN: BX1562
Geef een reactie