Voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs is vereist dat de werknemer de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg. Bovendien is vereist dat praktijkovereenkomst is medeondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum op het moment dat de afdrachtvermindering wordt toegepast.
Een vennootschap had per 1 oktober 2011 acht werknemers laten inschrijven voor de beroepsbegeleidende leerweg van in het Centraal Register Beroepsonderwijs vermelde beroepsopleidingen. De werknemers waren ingeschreven bij een erkende opleider voor mbo-onderwijs. Voor alle ingeschreven werknemers waren praktijkovereenkomsten (POK) voor de beroepsopleidingen opgemaakt. Partijen bij deze POK´s waren in alle gevallen de vennootschap, de onderwijsinstelling en de werknemer. Ondertekening van de POK´s door de vennootschap en de werknemers vond plaats op 1 oktober 2011. Op 26 maart 2012 zijn de POK’s ondertekend door de onderwijsinstelling. De vennootschap heeft voor de jaren 2011, 2012 en 2013 de afdrachtvermindering onderwijs toegepast.
In cassatie is in geschil of de werkgever de afdrachtvermindering alleen kan toepassen na 26 maart 2012, de datum waarop de onderwijsinstelling de POK mede had ondertekend.
Toepassing afdrachtvermindering
Om de afdrachtvermindering te kunnen toepassen moet de werknemer de beroepspraktijkvorming volgen van de beroepsbegeleidende leerweg. Ook moet de POK zijn ondertekend door het bestuur van het kenniscentrum waar de opleiding werd gevolgd. Aan de genoemde voorwaarden moet zijn voldaan op het moment waarop de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte wordt afgedragen. Volgens de Hoge Raad is voor vermindering van de afdracht dus een op schrift gestelde overeenkomst vereist, mede ondertekend door of namens het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsopleiding bedrijfsleven. De werkgever kan de afdrachtvermindering dus pas eerst na 26 maart 2012 toepassen.
Wet: art. 14 lid 1 onderdeel a WVA (tekst 2012 en 2013), art. 7.2.10 lid 1 en 8.1.3 WEB
Meer informatie: Hoge Raad 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2259
Geef een reactie