In bepaalde gevallen mag de Belastingdienst het gebruikelijk loon voor een directeur-grootaandeelhouder (dga) berekenen volgens de afroommethode. De Hoge Raad heeft twee uitspraken gedaan waarin het gebruik van de afroommethode werd afgewezen. Deze methode is namelijk niet geschikt als het gaat om dga’s van praktijkvennootschappen of van bv’s waarin ook andere werknemers dan de dga werken.
Fictief loon
Om te voorkomen dat een dga de loonheffingen geheel of gedeeltelijk kan ontlopen door zichzelf geen of een te laag loon toe te kennen, heeft de wetgever de gebruikelijkloonregeling ingevoerd. Bij deze regeling kan de Belastingdienst onder voorwaarden het fiscale loon van de dga zetten op een fictief bedrag. Daarbij geldt een absoluut minimum van € 42.000 (bedrag 2012) of het loon dat gebruikelijk is in situaties waarin aanmerkelijk belang geen rol speelt. Voor andere grenzen aan het fictieve loon zie: ‘Bij vergelijking gebruikelijk loon tellen ook andere beloningen mee’.
Afroommethode
Naast de wettelijke regels over het gebruikelijk loon is in de rechtspraak de afroommethode ontwikkeld. De afroommethode houdt in dat de fiscus de opbrengsten van de bv eerst afroomt met de kosten en lasten van de bv inclusief afschrijvingen maar exclusief een eventueel aan de dga toegekend loon. Wat overblijft, vormt dan de basis voor het fictieve loon. Als de inspecteur de afroommethode toepast, moet hij vervolgens de winst na afroming van kosten nog eens vermenigvuldigen met 70% om op het fictieve fiscale loon te komen. Het fiscale loon mag immers 30% afwijken van het loon dat gebruikelijk is in het economische verkeer.
Managementfee
De Belastingdienst mag de afroommethode toepassen als de bv haar winst voor 90% of meer behaalt uit persoonlijke werkzaamheden van de dga. Wie als dga zowel werkzaamheden voor zijn holding als voor zijn werkmaatschappij verricht, moet er daarom ervoor zorgen dat zijn loon bij de holding in ‘goede’ verhouding staat tot de managementfee die de werkmaatschappij aan de holding betaalt. Liggen de bedragen te ver uiteen, dan kan dit voor de fiscus aanleiding zijn om de hoogte van het gebruikelijk loon te corrigeren.
Praktijkvennootschappen
De inspecteur wil de afroommethode soms ook toepassen op praktijkvennootschappen. Sommige beroepsroepen, bijvoorbeeld advocaten, kunnen via hun eigen praktijkvennootschap deelnemen aan een samenwerkingsverband met andere advocaten. Inmiddels is uit de rechtspraak (Hoge Raad, 9 november 2012, LJN: BW4167) gebleken dat de afroommethode in dat geval in beginsel niet is toegestaan. Het resultaat van het samenwerkingsverband zal in dat geval meestal niet voor minstens 90% voortvloeien uit de werkzaamheden van één dga van een praktijkvennootschap. De andere leden van het samenwerkingsverband zullen immers ook verantwoordelijk zijn voor het behaalde resultaat.
Meer dan één werknemer
De afroommethode is in principe evenmin toegestaan voor de berekening van het fictieve loon van een dga als in zijn bv ook andere werknemers werken. Dit was bijvoorbeeld het geval bij een bv die een orthodontistenpraktijk uitoefende. Alle aandelen waren in handen van de orthodontist en haar echtgenoot. Maar behalve de vrouw werkten ook twee tandartsassistentes, drie mondhygiënisten, twee verpleegkundigen en een werkster voor de bv. Volgens de Hoge Raad was het daardoor niet aannemelijk dat minstens 90% van de opbrengsten van de bv voortkwamen uit de werkzaamheden van de dga. De Belastingdienst mocht de afroommethode daarom niet toepassen.
Wet: artikel 12a LB 1964
Meer informatie: Hoge Raad, 9 november 2012, LJN: BW4756
Geef een reactie