De staatssecretaris blijft de deeltijdfactor die gehanteerd wordt bij de aftopping van het pensioengevend loon handhaven. Hij heeft het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de deeltijdfactor te laten vervallen, afgewezen.
Bij deeltijddienstbetrekkingen moet voor de aftopping van het pensioengevend loon rekening worden gehouden met de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is alleen van belang voor werknemers die zonder de aftopping van het pensioengevend loon bij een voltijddienstbetrekking een pensioengevend loon van meer dan € 101.519 zouden hebben. Door de toepassing van de deeltijdfactor wordt voorkomen dat iemand met twee of meer deeltijddienstbetrekkingen meer pensioen onder de omkeerregel kan opbouwen dan een werknemer met een voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon. Bovendien zou het laten vervallen van de deeltijdfactor het fiscaal aantrekkelijk maken om een dienstbetrekking op te knippen in meerdere deeltijddienstbetrekkingen, aldus Wiebes in zijn brief aan de Eerste Kamer.
Het achteraf corrigeren van het pensioengevend loon, leidt eveneens tot complexe vraagstukken. De pensioenregeling moet worden gesplitst in een zuiver en onzuiver deel en bovendien is het de vraag bij welke pensioenregeling dit moet gebeuren.
Tot slot wijst de staatssecretaris erop dat voor zover de toepassing van de deeltijdfactor tot gevolg heeft dat een lager pensioengevend loon dan € 101.519 in aanmerking wordt genomen, het pensioen desgewenst – evenzeer fiscaal gefaciliteerd – via de derde pijler kan worden aangevuld.
Wet: artikel 18ga Wet LB
Meer informatie: Ministerie van Financiën, 12 februari 2016
Geef een reactie