Het niet in aftrek toelaten van de door een vennootschap behaalde valutaverliezen op de aandelen in een buitenlandse deelneming is niet in strijd met het EU-recht. Dat geldt voor zowel de initiële investering in de aandelen als de waardeaangroei van de aandelen.
Volgens Rechtbank Noord-Holland had de fiscus terecht de aftrek van de valutaverliezen geweigerd. Van strijdigheid met het vrije verkeer van vestiging is geen sprake, nu artikel 13 van de Wet Vpb 1969 in geen enkele aftrek van valutaverliezen voorziet, ongeacht de vestigingsplaats van de vennootschap waarin een deelneming wordt gehouden. Zo heeft het Europese Hof immers beslist in het recente arrest X AB. Artikel 13 van de Wet Vpb 1969 is symmetrisch. De artikelen 13d en 28d van de Wet Vpb 1969 doen aan dat oordeel niet af. Het arrest Groupe Steria brengt evenmin met zich mee dat het niet aftrek toestaan van de valutaverliezen in strijd is met EU-recht. Dat de buitenlandse deelneming niet met de bv kon worden gevoegd in een fiscale eenheid, leverde de bv ten aanzien van de mogelijkheid van aftrek van de valutaverliezen geen nadeel op in vergelijking met de situatie waarin een fiscale eenheid wel mogelijk zou zijn. Door de werking van de fiscale eenheid komen valutaverliezen op de aandelen in een gevoegde dochtermaatschappij immers niet (langer) tot uitdrukking in het resultaat van de moedermaatschappij. De rechtbank verklaarde het beroep van de bv dan ook ongegrond.
Wet: artikel 13, artikel 13d, Wet vennootschapsbelasting 1969
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland, 23 oktober 2015 (gepubliceerd 27 oktober 2015), ECLI:NL:RBNHO:2015:9159
Geef een reactie