Als de Belastingdienst aantoont dat de handelingen waarop een factuur betrekking heeft, niet daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is dat voldoende om de aftrek van de gefactureerde btw te weigeren.
Onlangs heeft het Hof van Justitie van de EU een uitspraak gedaan in een zaak waarbij twee vennootschappen betrokken waren die waren gevestigd in Réunion, een overzees Frans departement. In het hoofdgeding hadden de twee vennootschappen de btw afgetrokken die stond vermeld op verschillende facturen. Deze facturen zagen op de aanschaf van kapitaalgoederen. Maar tijdens een boekenonderzoek constateerde de Franse inspecteur dat de facturen feitelijk op geen enkele daadwerkelijke levering betrekking hadden. Hij legde de vennootschappen daarom een naheffingsaanslag op. De vennootschappen menen dat de inspecteur pas de btw-aftrek kan weigeren als hij ook kan aantonen dat de ondernemer die de btw wil aftrekken niet te goeder trouw is. Het Hof maakt echter duidelijk dat de fiscale autoriteiten dit niet hoeven te bewijzen. Als de fiscus weet aan te tonen dat de factuur is gebaseerd op handelingen die niet hebben plaatsgevonden, is dat voldoende reden om de btw-aftrek te weigeren. Deze uitspraak is ook van belang voor de Nederlandse praktijk. De Nederlandse wet stelt immers dat de aftrekbare gefactureerde btw betrekking moet hebben op verrichte leveringen of diensten. In het geval de prestatie ontbreekt, heeft de ondernemer al geen recht meer op aftrek van de gefactureerde btw.
Wet: art 15, eerste lid, onderdeel a Wet OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 27 juni 2018, nrs. C-459/17 en C-460/17
Geef een reactie