Iemand die fondsen werft voor een ander en daarvoor geen vergoeding krijgt, verricht een niet-economische activiteit. Er bestaat in dat geval geen recht op aftrek van voorbelasting, tenzij diegene aannemelijk kan maken dat aan eventuele belaste activiteiten enige voorbelasting is toe te rekenen.
Een stichting hield zich bezig met fondsenwerving ten behoeve van de voedselbanken in Nederland. Ze benaderde in dat kader diverse restaurants en bracht daarbij geringe bedragen in rekening. De rechtbank besliste onder verwijzing naar de arresten Securenta en VNLTO dat de hoofdactiviteit van de stichting bestond uit de fondsenwerving en dat deze activiteit niet in het economische verkeer plaatsvond vanwege het ontbreken van een vergoeding. Omdat de stichting zowel economische als niet-economische activiteiten verrichtte, moest de aan haar in rekening gebrachte voorbelasting worden gesplitst in een deel waarvoor zij wel recht op aftrek had (de belaste prestaties aan de restaurants) en een deel waarvoor zij geen recht op aftrek had (het zonder vergoeding werven van fondsen voor een ander). Dat betekende dat alleen de voorbelasting die betrekking had op kosten welke direct aan de belaste activiteiten was toe te rekenen en de voorbelasting op de algemene kosten voor zover die voorbelasting aan de belaste prestaties was toe te rekenen, voor aftrek in aanmerking kwamen. De stichting kon noch op basis van de omzetverhouding, noch op basis van het werkelijk gebruik aannemelijk maken dat aan de belaste activiteiten enige voorbelasting was toe te rekenen. De stichting had op grond van de (pre) pro rata-verdeling geen recht op aftrek van voorbelasting. De fiscus had dus terecht geen aftrek van voorbelasting toegestaan.
Wet: artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 12 november 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6876
Geef een reactie